** De wonderhand van Tristán Hallet - Reader**



Inhoudsopgave:

Hoofdstuk 0: Vanaf het begin
Hoofdstuk 1: Het kamp
Hoofdstuk 2: Hallet
Hoofdstuk 3: De ontsnapping
Hoofdstuk 4: Weer thuis
Hoofdstuk 5: Oma Duncan
Hoofdstuk 6: Henry Johnson
Hoofdstuk 7: Weer ontsnapt
Hoofdstuk 8: De reis naar Lesorith
Hoofdstuk 9: Tristán Hallet
Hoofdstuk 10: De reis naar de sprookjesstad
Hoofdstuk 11: Eindelijk thuis
Hoofdstuk 12: Zachary en Lucky


Hoofdstuk 4: Weer thuis


Ze denderden de stad binnen. Meteen viel Louise het gegons van mensenstemmen op. Wat een drukte was het hier, zeg! Ze keek rond. Waar moest ze nou heen? Op een iets rustiger plekje zette de boer zijn kar neer. Jullie redden je wel hé? Bij deze woorden beende hij weg, in de richtig van een herberg. Tristán tilde Louise met een zwaai van de kar. Gekkie, giechelde ze. Tristán grijnsde, kom mee! De eerste de beste voetganger hield Tristán tegen. Wij zoeken de familie Duncan, zei hij. Duncan, Duncan? Zo, da's niet mis, zei de man. Ik weet niet of je hem wel te spreken krijgt hoor, en al helemaal niet met dat kind! De man wees naar Louise. Uit zijn woorden maakte Louise op dat haar vader rijk was en weinig gestoord mocht worden. Waar woont hij? Vroeg ze toen. Hier rechtdoor, en dan rechts en dan nog een keer rechts. De man keek laatdunkend naar Louise en Tristán. Nou, viel succes dan maar! Zei hij, en verdween in de massa.

Kom! Tristán trok Louise mee. Toen ze de aanwijzingen van de man gevolgt waren, kwamen ze in een straat waar amper mensen liepen. Het was er schoon, dat kon je van de rest van de stad niet zeggen. Ook stonden er grote huizen. Tristán keek naar een van de huizen. Je vader is rijk en een dokter, concludeerde hij, en wees naar een van de huizen. Er hing een bord boven de deur. Duncan stond erop, chirugijn. Tristán trok Louise naar een hoekje. Hij gaf haar een kus en vroeg: Kun je het verder zelf af, of zal ik meegaan? Louise was nog helemaal overdonderd van zijn kus en zei stamelend: Ik, ik weet niet... Ik ga wel mee, zei Tristán. Hij trok haar aan haar arm naar het huis. Louise liet de ijzeren klopper op de deur vallen. Ze hoorde lichte voetstappen. De deur werd opengedaan door een kleine jongen. Hij had donker, krullend haar. Precies haar vader in het klein. Ademloos keek ze naar hem. Toen nam Tristán het woord. Hallo, zei hij. Hoe heet jij? Harry, Harry Duncan... Louise viel flauw, Tristán kon haar nog net opvangen.

Harry keek naar het tweetal en zei: Oh, is ze ziek? Kom maar mee naar mijn vader. Hij is de dokter. Tristán dacht even na. Ze is niet ziek, hoor. Ik wil alleen even jou en je vader spreken. Harry was zichtbaar verbaasd, maar riep toch zijn vader maar. Die nodigde hen uit. Hij kéék niet eens naar Louise. Zou hij door hebben dat dat zijn dochter was? Ze gingen op een bank zitten waar Louise al snel weer bijkwam. Het huis riep herinneringen bij Louise op. Het was een grote woonkamer met dikke tapijten en gouden prullen. Louises vader was op een andere bank gaan zitten, met Harry naast hem. Het tafelblad was als een brede rivier tussen hen in. Ze konden niet naar de anderen toe. Toen Louise eindelijk rechtop ging zitten en haar vader eindelijk naar haar keek, vernauwden zijn ogen. Louise?! Zei hij, nogal chagerijnig. Wat doe jíj hier?

Louise kwam overeind. Alleen door haar vaders stem werd ze al bang. Hij was het geweest die haar weg had gestuurd. Hoe dom kon ze zijn, om dan bij diezelfde man terug te keren! Maar nu kon ze niet meer terug. Een oude vrouw bracht drinken binnen. De vrouw keek haar ogen uit, toen ze Louise zag. Ze had geen controle meer over zichzelf en liet het dienblad met veel gerinkel op de grond vallen. Louise? Zei ze. Ben je het echt? Louise knikte. Tristán zag hoe Louises vader steeds kwader begon te kijken. Hij beende naar Louise toe en nam haar bij de ene en Harry bij de andere. Hij trok ze een kamertje in. Tristán bleef beduusd achter. Toen begon hij de werkster te helpen met de kapotte glazen en vertrok daarna naar buiten. Daar bleef hij wachten op Louise.

Louise was ondertussen dus meegsleurd door haar vader. Het was zijn kantoor waar ze terecht kwamen en daar begon Louises vader een hartig gesprek.

Louise! Donderde hij. Waarom ben je terug gekomen? Had ik gezegd dat dat moesten? Louise schudde haar hoofd. Het beeld van de schreeuwende opper kwam in haar boven. Alleen had de opper nu het gezicht van haar vader. Waarom was ze hier in vredesnaam heen gegaan? Toen begon Louise te praten. In het kamp wist ik niets meer van mijn verleden af. Het was er afschuwelijk. Ik ben ontsnapt en daarom hierheen gegaan. Je wist dus niets meer van je verleden, hé? Nu, die zal ik je vertellen! Jij roodharig misbaksel!

Mijn ouders waren rijk, begon hij. Ik was hun enige zoon en toen mijn vader stierf werd ik de bezitter van al zijn geld en landgoed. Ik trouwde met een heel knap meisje, mijn moeder zei altijd dat we net een tweeling waren. We hadden beiden zwarte krullen en waren erg rijk enzo. We kregen een zoon: Jeff. Hij was precies als je moeder en ik. Een jaar later kwam jij. Een lelijk, roodharig misbaksel. Haar vader spuugde de woorden gewoon uit. Je moeder wilde haar met alle geweld naar haar vernoemen: Anna-Louisa, jij werd Louise. Toen brak er een ziekte uit. Ik werd ziek, je moeder werd ziek, Jeff werd ziek, iedereen werd ziek, behalve: JIJ! Veel mensen stierven, Jeff ook. Dat was natuurlijk jouw schuld. Heksen met rood haar zijn gevaarlijk! Louises mond viel open. Zei haar vader nou dat ze een heks was? Dat ze de dood van haar broer op haar geweten had?! Hoe kon hij dat ooit denken? Haar vader ging verder. Ik had je allang het huis uit geschopt, als je maar niet mijn enige erfgenaam was en beschermd werd door je moeder.

Toen je vijf jaar werd kreeg je een broertje. Maar je moeder stierf bij de geboorte. Het jongetje was precies als ik en Jeff. Dat was Harry. Ik wilde je weghebben, maar ik wist niet hoe. Toen stuurde ik je maar naar het kamp. En nu is de lelijke, roodharige heks gewoon terug gekomen! Je bent afschuwelijk, wist je dat! Dus, zei Louise, als ik het goed begrijp kan ik beter weggaan, nu? Haar vader keek haar aan. Hij dacht zo te zien na. Nee! Zei hij toen. Je blijft hier! Hou oud ben je nu? Veertien, zei Louise aarzelend. Oké. Je blijft hier en je probeert niet om weg te komen, o, als je het wel doet! Zijn stem klonk dreigend. Louise knikte. Goed, vader. Dan ga je nu naar je kamer. Harry! Wijs haar de weg. Harry knikte en liep weg. Louise ging achter hem aan. Hoe oud zou hij zijn? Zij was vijf jaar toen hij geboren werd, negen jaar dus.

Hij stopte voor een kamer. Hij trok de deur open. Toen hij wegliep siste Harry nog: Moordenaar! Toen sloeg hij de deur hard achter zih dicht. Louise plofte op het bed. In een woord vreselijk! Moedeloos keek ze uit het brede raam. Hé, dat was Tristán! Had hij op haar gewacht?! Wat aardig! Ze ging voor het raam staan en probeerde zijn aandacht te trekken. Héhé, eindelijk keek hij omhoog. Maar ze kon niet met hem praten. Hadden ze hier niet ergens papier? Ze gebaarde naar hem dat hij moest wachten. Ze dook in een kast. Ja, daar! Een potje inkt en papier. Ze ging aan het tafeltje zitten en schreef.
Ze zeggen dat ik er voor heb gezorgd dat eerst mijn broer Jeff en later mijn moeder Anna-Louisa stierven. Nu moet ik hier blijven. Ik weet niet waarom. Louise.
Nou moest ze natuurlijk wel iets zwaars hebben, anders ging het niet naar beneden. Daar, in de fruitschaal! Ze greep een van de appels en maakte die aan het touwtje met het briefje vast. Ze maakte het raam open en liet het hele geval door de tralies naar beneden glijden.

Die tralies waren voor inbrekers, maar zo kon zij ook niet weg! Beneden had Tristán de appel opgevangen. Hij las het briefje en keek medelijdend omhoog. Louise hoorde haar vader schreeuwen. Tristán zwaaide nog een keer, beet in de appel en liep toen de straat uit. Louise keek tot hij niet meer te zien was. Zodra ze weer vrij was zou ze naar hem toe gaan, in Lesorith. Daar was hij, tenminste, dat had hij gezegd.

De hele middag zat Louise zich te vervelen op haar kamer. Was vrijheid echt zo fijn? Ze was zo blij geweest, en nu... Alles was ingestort! Wat had haar leven voor waarde? Zuchtend was ze op haar bed gaan liggen en was in een diepe, droomloze slaap gevallen. Rond etenstijd werd ze gewekt. Ze moest beneden komen om te eten. Ze liep de mooie trap af en ging naar de eetkamer. Ze zat in het verste hoekje en het lekkerste hielden vader en Harry voor zichzelf. Louise had al lang geen goede maaltijd gehad, dus ze was blij met het eten, al was het niet veel en echt niet zo goed als haar vader zelf had. Na het eten moest ze weer naar haar kamer. Haar vader gaf haar een boek. Ze besloot het maar te lezen, hoewel het er erg saai uitzag. Het ging over chirurgijnen, hoe je iemand moest opereren en zo. Al na vijf minuten stopte Louise. Het verhaal was gewoon vies!

Eerst moest je de wond opensnijden en dan alle viezigheden eruit halen... bah! Ze ging aan het bureau zitten en keek naar buiten. Wat wilde haar vader met haar? Waarom hield hij haar hier vast? Hij zou haar toch niet weer naar een kamp sturen? Of had hij iets anders voor haar? Ze wist het niet. Ze mistte Alex. Hij was altijd stil, maar dat was beter dan dit. Het werd steeds donkerder, en Louise had geen lamp. Ook was het ijskoud. Toen werd er op de deur geklopt. De werkster kwam binnen. Ze had een kaars bij zich en ze maakte een vuurtje in de openhaard. De vrouw zei niets. Ze had ook een beker warme melk bij zich, die Louise even later gulzig opdronk. De werkster had eindelijk het vuur aangekregen en sloot de deur achter haar. Louise hoorde dat er grendels voor werden gedaan. Ze zat opgesloten!

Louise dacht even na. Het was vast niet slim om daarover te beginnen. Haar vader zou alleen maar kwader worden. Ze hing een van de dekens bij het vuur. Die werd lekker warm en toen viel Louise eindelijk in slaap.

Die ochtend werd ze gewekt door een harde bons op de deur. De grendels werden weggeschoven. Louise begreep dat dit het sein was voor wakker worden. Ze kleedde zich om en liet de houten kam door haar rode haar glijden. Daarna liep ze naar beneden. Aan de ontbijttafel zat Harry en haar vader kwam er ook net aangelopen. Louise at stilletjes van haar brood, terwijl Harry hondertuit praatte over chirurgie. Heb je dat boek gelezen dat ik je gaf, Louise? Louise knikte. Een stukje, ik hou niet van die bloederige verhalen. Harry was er waarschijnlijk al helemaal mee besmet, want hij gebruikte medische termen waar Louise nog nooit van gehoord had. Het joch moest wel slim zijn! Wat moet ik doen? Vroeg Louise. Ik heb geen zin om de hele dag op mijn kamer te zitten. Je mag Livie helpen. Livie? Louise trok haar wenkbrauw op. Livie, de werkster, zei vader ongeduldig. Daar was ze dus goed voor, voor een werkster.

Maar ja, ze kon beter met de werkster, die dus Livie heette, overweg. Waar is ze? Vroeg Louise terwijl ze opstond. In de keuken, daar rechts. Louise liep naar de keuken. Daar was Livie druk bezig met iets te bakken. Ik moet je helpen, zei Louise. Wat maak je? Taart, voor bij het drinken. Aten ze taart als ze iets gingen drinken? En daarna moet ik eten koken, ging Livie verder. Ze drukte Louise een lepel in haar handen. Roer dat maar goed door elkaar, zei Livie niet onvriendelijk. Die hele ochtend en middag moest Louise werken. Het was geen moeilijk en zwaar werk, vergeleken met het kamp. Ze dacht na over de anderen. Hoe zou het met Sofie in Lane-Io zijn? En met Loek en Alex in Stariovia, Sam en Tessa in Redovia? En, hoe zou het met Tristán gaan? Hij was waarschijnlijk net in Lesorith aangekomen. Die goeie Tristán! Hij was echt aardig voor hun zessen geweest...

's Avonds kwam er hoog bezoek. Louise wilde de kamer ingaan, maar haar vader verbood dat. Louise glipte de trap op, maar de gasten hadden haar al gezien. Wie is dat? Vroeg een van de gasten nieuwsgierig. Een werkster, zei haar vader afwijkend. Een werkster? Een van de mannen keek haar vader peinzend aan. Je dochter had toch ook zulk rood haar? Och, praat met niet van haar, zei haar vader, nu ruw. Waar is die eigenlijk gebleven? Ging de andere man koppig door. Die is weggelopen, ik heb haar nooit meer gezien. Ach, wat wil je als je zo'n aardige vader hebt! Haar vader begon zich nu echt op te winden. Louise vond het maar beter dat ze van die traptrede afkwam en maar naar haar kamer ging. Ze onderzocht een van de kasten. Wie weet, waren er nog leuke dingen. Hé een landkaart! Wat leuk! Ze spreidde hem uit op het bureau.

Hier, Dumousio. En daar: Zamori, daar was het kamp. Lane-Io, Stariovia, Redovia... En daar, Lesorith! Daar was Tristán heen. Ze bekeek de route die ze hadden gereden vanaf Zamori. Hier was de hoofdstad, Marhab. Daar waren bossen en rivieren. Louise vond het allemaal reuze interessant. Ze bekeek de kaart steeds maar weer, totdat het te donker werd. Ziezo, de kaart weer terug in de kast en dan hup, in bed. Ze trok de zware dekens over zich heen. Beneden hoorde ze de mensen praten en luidruchtig lachen. Het begon te regenen. Het getik van de regen zorgde er uiteindelijk voor dat Louise in slaap viel.

De volgende ochtend werd ze op dezelfde manier gewekt. Haar vader was niet thuis en Harry zat haar voortdurend te pesten. Lelijke rooie! Beet hij haar toe. Rooien zijn altijd heksen! Jij ook, en jij hebt er voor gezorgd dat Jeff die ziekte kreeg! Louise stopte haar oren dicht, maar ze kon niet haar ogen dicht doen. Ze moest steeds in zijn knappe gezicht met de harde ogen kijken. Deze keer moest ze Jop, de tuinman helpen. Eerst moest ze onkruid wieden en natuurlijk moest Harry haar uitlachen dat ze een vernederend werkje deed. Ook deed ze het de hele tijd verkeerd en dat viel in de goeie aarde bij Harry. Ze kan niet eens onkruid wieden! Hikte hij. Jop keek hem kwaad aan, maar kon niets doen. Als Harry het door zou vertellen, moest hij natuurlijk weg. En dat wilde Jop niet. Daarom deed hij net alsof hij het ook leuk vond dat Louise het steeds verkeerd deed.

's middags mocht Louise iets anders doen. Ze plukte appels en peren van de bomen. Toen ze er genoeg had, mocht ze met Jop er appelwijn van maken. Dat was een leuk werkje. De appels werden helemaal gekookt tot ze slap werden en het sap werd opgevangen. Dat werd in grote vaten gedaan en die sleepte Louise naar een houten hokje. Daar moest het gisten. Onder het werk at ze verscheidene appels en peren, dat had ze al 7 jaar niet op! Heerlijk sappig vond ze ze. Maar midden in het werk moesten ze ophouden, omdat het ging storten. Louise kwam druipnat binnen. Ze kleedde zich om en ging naar de eetkamer. Ze had honger en er was stevige soep. Dat ging er wel in. Louise moest na het eten naar haar kamer. Van haar vader moest ze het saaie boek lezen, maar dat kon gelukkig niet. Het was al snel donker geworden en windvlagen kwamen door de kieren van de luiken naar binnen die het vuur doofden. Het was pikkedonker.

Maar dat duurde niet lang. Een hevige lichtflits verlichtte de kamer. Louise schrok op. Onweer! Toen ze even luisterde hoorde ze de donder. Het leek nog ver weg. Maar het kwam steeds dichterbij. Bij elke slag huiverde ze. De stad werd spookachtig verlicht nu de flitsen steeds sneller achter elkaar kwamen. Voortdurend was haar kamer verlicht. Nu was het onweer recht boven Dumousio. Opeens hoorde Louise een krakende slag. Meteen stond ze voor het raam. Ze zag een eindje verderop een boom krakend ter aarde vallen. Het onweer werd steeds heviger. Toen Louise uit het raam keek zag ze bijna overal om haar heen lichtflitsen. Opeens was het helder verlicht voor haar. De bliksem was ingeslagen, een paar straten verderop. Ze zag hoe het huis begon te roken. Toen werd ze echt bang. Stel je voor, die huizen stonden dicht op elkaar. Alle huizen werden door elkaar aangestoken!

Heel de stad kon verwoest worden. Ze werd vreselijk bang toen ze bedacht dat als hun huis geraakt werd, zij niet weg kon! Haar deur zat op slot en voor het raam zaten tralies... Opeens hiekd het onweer op. Het begon te regenen, heel hard. Ook begon het steeds harder te waaien. De wind piepte langs het huis. Het gaf angstaanjagende spookgeluiden, die Louise deden trillen. Louise zag hoe meteen alle deuren van de huizen opengingen en mannen kwam naar buiten. Ze spoeden zich naar de plaats van onheil. Ze probeerden het te blussen. Ondertussen waren de panden aan weerszijden ook al aan het brandden. Louise kroop maar weer in bed. Ze kon toch niets doen. Nog heel lang bleef ze wakker, uit angst dat het vuur hun huis zou bereiken. Maar dat gebeurde gelukkig niet en Louise viel, het was al bijna ochtend, in slaap. Ze hoorde niet het gerammel van de grendels. Ze sliep rustig door. Na een halfuur werd haar vader het zat en gaf een harde schop tegen de deur. Nu werd Louise wel wakker. Ze schoot in haar kleren en klom de trap af.

Ze ging aan het werk. Ondertussen probeerde ze meer te weten te komen van het verbrande huis, maar Livie en Jop wisten er niets van. Zij moesten binnen blijven en werken en hadden dus niets kunnen horen. Louise was juist bezig de kamer schoon te maken toen er visite kwam. Haastig duwde haar vader haar de gang in. Louise begreep het niet. Wat was er met haar vader? Nu kon ze eindelijk iets over het huis horen en dan werd ze weggestuurd! Ze klaagde er over bij Jop. Die trok bedachtzaam aan zijn baard. Ik wil je wel helpen, zei hij toen. Als je mij maar niet verraad. Louise keek hem blij aan. Hij wilde haar helpen! Hij smokkelde haar door de deuren heen, zodat ze op straat stond. Louise vertrok richting de huizen. Het was er erg druk. Louise had medelijden met de gezinnen. Ze stonden huilend bij hun verbrandde huis te kijken. Ze zag de ouders, met een stuk of zeven kinderen. Dakloos! Hoe erg! En ook de gezinnen van de buren waren groot. Oók zonder huis.

Sommige mensen wroetten wat in de verkoolde resten. Ze konden niets vinden, alles was verbrand. Naast de ene familie stond een zwartberoete pan. De andere had een kistje kunnen redden. Van de familie die in het midden woonde, was niets over. Louise wilde ze helpen en zocht ook tussen de verkoolde balken. Ze schoof een zware plank opzij. Ze harkte wat in de verkoolde resten. Wat was dat? Iets hards! Louise groef net zolang tot ze het vond. Een munt! Een zilveren munt! Zouden er meer liggen? Ja, daar nog een paar! Meer niet. Toch was Louise blij met die paar munten. Ze ging naar de treurende familie en gaf de vader de munten. Die keek haar blij aan. Dank je! Zei hij. Heb jíj die gevonden? Louise knikte. De man liet de munten in zijn zak glijden. Het is niet veel, zei hij, maar beter dan niets! Wie ben je eigenlijk? Louise, zei ze zonder dat ze erbij nadacht. Louise Duncan. Waar woon je? Daar! Louise wees in de richting waar hun huis stond. De man bedankte haar nog eens, toen liep hij naar een ander.

Plotseling werd er hard geschreeuwd. Meer mensen namen het geroep over. Louise moest zich inspannen om te horen wat er werd geroepen. Hé? Heks! Dát riepen ze. Heks, heks! De steeds groeiende groep mensen kwamen op haar af. Lelijke heks! Louise deinsde achteruit. Ze hadden het tegen haar! Een brede man, waarschijnlijk de aanvoerder, riep: Heksen hebben allemaal rood haar! Jij hebt er voor gezorgd dat het onweer hier kwam! Jouw schuld! Lelijke heks! Alle mensen namen zijn geroep over. Heks! Heks! Louise was bang. Waarom was ze hier heen gegaan?! De mensen kwamen steeds dichter bij, ze stonden in een kring om haar heen. Toen wringde de man aan wie ze het geld had gegeven, naar voren. En dat geld dan? Riep hij. De aanvoerder stond even stil. Toen zei hij grimmig: Dat is natuurlijk behekst! Wij vonden niets en zodra die rooie daar kwam vond ze allemaal geld! Dat deed ze natuurlijk alleen maar om er voor te zorgen dat wij zouden denken dat ze goed was!

Maar wij zijn niet zo dom! Nu begon ook de man van het geld te twijfelen. Louise zag het aan zijn gezicht. Hoe kwam ze hier ooit weg? Toen zei de man van het geld tegen de aanvoerder: Je hebt gelijk, het is een heks! Een lelijke heks met rood haar! Waar komt ze vandaan? Vroeg de aanvoerder. Ze is familie van Terry Duncan, de chirugijn. De aanvoerder trok wit weg. Terry Duncan was één van de hoogste personen van de stad! Maar hij wilde doorgaan, het was duidelijk een heks! Opeens drong er iemand hard door de menigte heen. Nee... dacht Louise. Nu gebeurt het. Ik wordt verpletterd. Ze deed haar ogen uit angst dicht. Haar hele lichaam begon te trillen toen ze een hand op haar schouder voelde. Het leek alsof ze een elektrische schok kreeg. Met een ruk draaide ze zich om. Ze keek recht in het gezicht van... Tristán Hallet! Met een sprong was Tristán achteruit gesprongen het publiek in. Niemand mag haar aanraken! Riep de aanvoerder nu. Dat is gevaarlijk, dan wordt je behekst!

Toen begreep Louise het. De wonderhand van Tristán Hallet! Ook al zouden ze haar nu pijn doen, ze zou het niet voelen! Meer had hij niet voor haar kunnen doen. Die lieve Tristán! Waarom was hij eigenlijk in Dumousio? Ze vermaande zichzelf dat ze daarover nadacht terwijl ze in gevaar was! We brengen haar naar Terry Duncan! Werd er geroepen. Ai, dacht Louise. Nu zal er iets zwaaien! Maar ja, altijd beter dan door die menigte verslonden te worden. Ze werd naar haar vaders huis geleid waar haar vader haar briesend stond op te wachten. Hij siste naar haar. Lelijk nest! Heks! Louise werd naar binnen getrapt door de aanvoerder en viel neer in de gang. Haar vader trok haar overeind en sleepte haar de dokterskamer in. Buiten zei de aanvoerder: Ik ga nooit meer naar Terry Duncan toe, met een heks in huis! Ik ga wel naar de gewone barbier! Dat is stukken beter!Haar vader had Louise ondertussen op een bank gelegd en onderzocht haar snel. Toen Louise bijkwam liet ze niets van pijn merken. Dat vond hij verrassend en hij onderzocht haar een tweede keer, zonder doel.

Hoe komt het, dat zij geen pijn voelde? Was ze dan écht een heks? Oh, hij zei wel dat ze het was, maar hij wist dat heksen maar bijgeloof was. Hoe kwam dit dan? Maar zijn dochter wilde er ook geen woord over kwijt. En dat was zo: Louise hield haar lippen stijf op elkaar en reageerde niet als hij iets vroeg. Toen hij klaar met haar was bracht hij haar naar zijn kantoor. Waarom ben je weg gegaan zonder toestemming? Vroeg hij kwaad. Ik wilde weten wat er gebeurd was met de verbrande huizen. En ik voelde me opgesloten hier in huis, ik hou van de buitenlucht. Waarom vroeg je dat dan niet aan mij? Toen keek Louise hem minachtend aan. Wat denk je zelf? Hij had toch geen toestemming gegeven, dat kan zelfs een kleuter bedenken. Waarom zeiden ze dat je een heks was? Louise vertelde het hele verhaal. Ze eindigde met de woorden: Waarom moet ik hier binnen blijven? Dan leef ik nog liever als zwerver hier in Tamnick, mijn land.

Haar vader hield zijn mond stijf dicht. Jij blijft hier, zei hij koppig. En waag het niet nog meer van die grapjes te maken, mijn hele reputatie gaat eraan. Alle ellende komt door jou. Nu moet je dat zelf weer goed maken, en ik stel daar eisen voor. Als je die eisen goed opvolgt, dán mag je weer mijn dochter zijn. Louise begreep dat dat heus geen leuke eisen zouden zijn. Maar ik wil uw dochter helemaal niet zijn! Zei ze fel. Jammer, zei hij. Nu heb ik je aangenomen, nu moet je het blijven ook! Met die woorden duwde hij haar zijn kantoor uit. Ik bedenk wel iets waardoor je hier weg kan. Dat is alleen maar beter voor zijn goede naam, dacht Louise grimmig. Ze had een hekel aan die man. Die man die haar 'haar vader' noemde. Maar tegelijk noemde hij haar heks en had ze haar broertje van het leven berooft. Wat was er eigenlijk goed aan haar leven? Je hebt Alex en de anderen gered, en Tristán helemaal! Zei een stemmetje in haar. Daar knapte Louise weer een beetje van op. Dat was waar!

Nu mocht Louise iets meer in de tuin werken. Toen ze binnen kwam hoorde ze haar vader in zijn kantoor met iemad praten. Ze moet weg, zei haar vader. Niemand van mijn patiënten komt meer. Ze denken dat ik bij een heks hoor. Ze moét weg. Ze is vreselijk. Ik wil dat ze naar jou gaat. Niet voor lang, hoor, niet voor lang! Goed, Terry, goed, hoorde Louise een zachte stem. Het was geen mannenstem, wie was die vrouw? En daar moest ze dus heen? Ze haalde haar schouders op en ging verder met haar werk. Een poos later zou ze weten wie de vrouw was en waar ze woonde.

Haar vader riep haar binnen. Louise liep zijn kantoor in en ging op een van de stoelen zitten. Haar vader zat er, Harry en nog een andere vrouw. Louise! Begon haar vader, je vertelde me dat je veel van de buitenlucht hield, is het niet? Louise knikte aarzelend. Goed, ik heb een adres voor je waar je het fijn zult hebben. Deze vrouw is je oma. Ze woont in een boerderijtje en wil wel voor jou zorgen. Louise schrok op. Die vrouw - haar oma? Zou ze van haar moeder of vaders kant zijn? De vrouw -oma dus- knikte Louise vriendelijk toe. Ik ben oma Duncan, zei ze. Ik ben weduwe. Ga je spullen maar in pakken. Louise vloog naar boven. Die oma leek haar heel aardig. Wat fijn dat ze daar heen mocht! Haastig begon ze haar spullen bij elkaar te zoeken. Kleren en de landkaart. Die mocht ze hebben van haar vader en daar was ze maar wat blij om. Ze deed dit alles in een doek die ze bij de punten in elkaar knoopte. Ik ben klaar, zei ze terwijl ze het kantoor instapte.

Goed. Ga maar met je oma mee. Toen schoot er een gedachte door haar heen. Tristán! Hoe wist hij waar ze woonde? Meer tijd had ze niet om na te denken, want haar vader duwde haar de deur uit. Louise liep onwennig achter haar oma aan die ze niet eens kende. Voor het huis stond een paard-en-wagen. Met een sprong die Louise niet van het vrouwtje zou verwachten, sprong oma op de wagen. Louise sprong naast haar. Samen zaten ze op de bok. Louise weigerde om om te kijken. Ze haatte dat huis dat achter haar was. Ze haatte alle mensen die er woonden; haar vader en Harry. Oma gaf het paard een tikje met de zweep en de wagen begon te rijden. Louise was opgelucht. Weg, weg van dit vreselijk Dumousio!


Volgend hoofdstuk:
Hoofdstuk 5:
Oma Duncan

Overzicht verhalen
Informatie & voorwaarden
Home
Aanwezige users:


Niet ingelogd



Anno 2012
Pages created by nanny