** De wonderhand van Tristán Hallet - Reader**



Inhoudsopgave:

Hoofdstuk 0: Vanaf het begin
Hoofdstuk 1: Het kamp
Hoofdstuk 2: Hallet
Hoofdstuk 3: De ontsnapping
Hoofdstuk 4: Weer thuis
Hoofdstuk 5: Oma Duncan
Hoofdstuk 6: Henry Johnson
Hoofdstuk 7: Weer ontsnapt
Hoofdstuk 8: De reis naar Lesorith
Hoofdstuk 9: Tristán Hallet
Hoofdstuk 10: De reis naar de sprookjesstad
Hoofdstuk 11: Eindelijk thuis
Hoofdstuk 12: Zachary en Lucky


Hoofdstuk 8: De reis naar Lesorith


Dus galoppeerde Louise weg. Ze zou eerst naar Zamori gaan. Het was lang, maar het kon wel in een dag. Met Henry was dat ook gelukt, maar toen waren ze ook nog eens met karren. Wel moest ze nu een grote bocht om Thotle heen maken, straks kwam ze die 'lieve Henry Johnson' tegen! Ze zat te bedenken hoe hij dan zou reageren. Hij dacht vast dat ze een geest of iets dergelijks was, hij dacht immers dat ze niet meer leefde?! Ze schoot al behoorlijk op, hoewel Tristán soms moeite had met de steile paadjes. Het was herfst, bijna winter en de paadjes waren glad van de regen. Veel mensen zag Louise dan ook niet. Eindelijk zag ze vaag de contouren van Zamori. Maar toen moest ze nóg een bocht maken, om het kamp heen. In de verte zag ze de hoge uitkijktorens. Ze huiverde bij het idee dat daar nu allemaal kinderen bezig waren met werken. Ze was nu zeventien jaar, het was al drie jaar geleden dat zijzelf daar ook werkte, maar nog steeds zag de beelden scherp voor haar.

Maar ach, was zijzelf zo blij? Ja, ze was wel vrij, maar hoe! Ze moest vluchten, vluchten voor Henry Johnson. Ze moest nog een lange reis maken naar Lesorith. Ze keek weer naar de torens. Wie zouden erin zitten? De opper? Willy Miller, of Jerry Baker? Of die ouwe Jefferson? Jefferson wel niet, die zou wel kinderen aan het afstraffen zijn, dacht Louise bitter. Het ergste was nog, dat zijzelf níets voor de kinderen kon doen. Helemaal niets. Zouden ze ooit een goed leven krijgen? En zij? Zou het eindelijk bter gaan nu ze verlost was van haar vader en van Henry? Ze hoopte het maar, maar ze had al zoveel gehoopt. Ze dacht ook dat haar wens was uitgekomen toen ze bij oma was, maar Henry Johnson kwam. Altijd zou er wel iets stom blijven, dacht ze. altijd!

Voor haar lagen de poorten van Zamori. Ze vond het geen fijne stad. Alleen de herinneringen aan het kamp zo dichtbij al. Ze was laat, de poortwachters wilden juist de poorten gaan sluiten. Toen ze Louise aan zagen komen, opende de poortwachter de poort meteen weer. Zo, zei hij bars. Wie ben jij - zo laat? Louise schrok. Ze zag eruit als een jongen, ze moest een jongensnaam hebben! Nou, hoe heet je? Heb je je tong ingeslikt? Ik... ik heet Luke! Antwoordde ze snel. Het lieve ventje van Bob was meteen in haar gedachten gekomen, dus gebruikte ze die naam maar. Luke... en je achternaam? Hm, Anderson, bedacht Louise snel. Luke Anderson. Blijf je hier lang? Louise schudde direct haar hoofd. Oh, nee. Ik ga morgen weer verder, ik moet naar Bruxan, daar woont familie van me. De man liet haar meteen door. Terwijl ze de stad binnenstapte dacht Louise verbaasd: Wat was die man achterdochtig! Anders doen ze nooit zo! Zou... zou Henry daar misschien achterzitten...?

Louise drentelde een beetje door de stad, met Tristán naast zich. Eindelijk vond ze een herberg. Louise was blij dat ze nog wat geld had. Ze had een beetje van haar oma, Henry, maar ook van Bob gekregen. Ze liep de binnenplaats op waar ze een stal verwachtte. Meteen schoot er een knecht toe en zette Tristán in de stal. Louise duwde aarzelend de deuren van de herberg open. De waard keek verbaasd op, een late gast! Louise ging bij de kachel zitten, ze was helemaal verkleumd. Ze bestelde een bord eten en drinken. De dikke waard slofte op en neer. Hij zette een bord met hete soep en een beker bier voor haar neer. Naast haar stond nog een stoel en die was al gauw bezet door een andere man. Hij keek Louise steeds aan. Zeg, begon hij toen. Hoe heet je? Louise besloot dezelfde naam als bij de poortwachters te gebruiken. Luke Anderson, en jij? Paul Browning. Juist werd de soep neer gezet en Louise begon meteen te eten. Ze keek op toen ze de baker bier zag. Lastig, ze had nog nooit bier gedronken, stel je voor dat ze het heel vies vond! Dapper probeerde ze een slokje. Ze vond het niet lekker, maar ook niet bijzonder vies.

Dapper dronk ze de hele beker leeg, hoewel ze er wel de hele avond over de deed. Ze wist wat er gebeurde als je te veel dronk. Dat wilde Louise voor komen, stel je voor, zij dronken! Straks praatte ze haar mond voorbij! Het was wel sterke bier en het was een grote beker, Louise voelde zich langzaam een beetje soezerig worden. Een paar mensen verlieten de gelagkamer al en Louise besloot ook haar bed op te zoeken. Ze kreeg een strozak aangewezen, gelukkig in het hoekje en sliep die nacht tussen de mannen. Ze vond het geen prettig idee, maar ja. Ze moest toch wat! 's ochtends stond ze vroeg op, ze moest nog een heel eind rijden. Fluitend verzorgde ze Tristán en deed alvast zijn zadel op. Toen ze daarmee klaar was ging ze ontbijten. Die ene man, Paul Browing, was ook al uit de veren. Hij vroeg waar de reis voor Louise heen ging. Naar Bruxan, antwoordde Louise argeloos. Hé! Zei Paul, ik ook al! Zullen we samen reizen?

Dat wilde Louise liever niet, maar ze kon geen nee zeggen. Oké... Louise bond de zak op haar rug en ging naar buiten. Tristán hinnikte toen ze hem besteeg. Paul keek verbaasd naar het mooie paard. Jíj hebt een mooi paard! Zei hij toen. Zelf pakte hij zijn eigen paard. Een oud, lelijk boerenpaard. Het paard kon Tristán amper bijhouden, dus was Louise wel genoodzaakt om Tristán langzaam te laten lopen, terwijl ze juist zo wilde opschieten. Louise hield Paul goed in het oog. Iets in haar zei dat hij iets van plan was. Louise voelde zich steeds minder op haar gemak. Vannacht zou ze in het bos moeten slapen, er waren geen steden tussen Zamori en Bruxan, of ze zou om moeten rijden. Het gebied werd steeds bosrijker. Op het laatst stonden ze midden in een woud. Het zag er griezelig uit. Stapvoets liepen de paarden door. Plotseling hield Tristán in. Louise voelde meteen dat er wat was. Ze draaide zich vliegensvlug om en zag hoe een paar mannen uit de struiken kwam stormen. Ze hadden zwaarden in hun handen. Louise was bang; ze had geen wapen. Hoe moest ze zich nu verdedigen?

Achter haar had Paul meteen zijn zwaard getrokken. Hij had het voordeel net iets boven de rovers uit te komen op zijn paardje. Een rover liet Paul in de steek. Hij rende naar Tristán. Louise zag angstig hoe hij zijn zwaard in zijn gevest deed. De man stak zijn hand naar haar voet uit. Hij wilde haar van het paard sleuren! Meteen hief Tristán zich op de achterbenen en steigerde wild. De rover sprong geschrokken een stapje achteruit. Maar Louise wist de Tristán niet veel kon doen voor haar. Ze zouden hem kunnen schieten, Louise zag iemand met een pijl-en-boog. Ook zou hij niet weg kunnen rennen. Ze zouden onherroepelijk verdwalen in dit woud. Je kon hier trouwens helemaal niet wegrennen, het was te dicht begroeid. Louise keek angstig toe hoe de man zijn hand weer uitstrekte naar haar voet. Ze gaf hem een harde trap, hij sprong even achteruit, maar kwam toen weer dreigend naar voren. Louise wist dat ze het zou verliezen zonder wapens. Opeens was Paul daar. Hij had de andere twee rovers uitgeschakeld met zijn zwaard en stormde nu op de roverhoofdman toe. Het zwaard raakte hem op zijn arm. Louise draaide zich kokhalzend om.

Afschuwelijk, zoals mensen soms worden afgeslacht. Maar ja, Paul had wel haar leven gered. Toch vond ze het nog niet fijn dat hij er was. Oh, ze was hem wel dankbaar, maar toch had Louise er geen goed gevoel bij. Ze lieten de rovers achter zich liggen en reden verder door het bos. Het werd al snel donker, dus gingen ze maar slapen. Paul en Louise sliepen op de harde bosgrond. De volgende dag moesten ze weer verder rijden. Het was aan het begin van de middag toen ze bij een drukke weg kwamen. Die weg lag dwars door het woud heen. Er reden veel karren en Louise besloot hem hier weg te jagen. Eerst probeerde ze het vriendelijk: Zeg Paul, ik ben je heel dankbaar dat je mijn leven hebt gered, maar ik heb voor de rest niet zo'n behoefte aan jou gezelschap. Ze keek naar zijn gezicht en zag hoe haar woorden uitgewerkt werden. Zijn ogen stonden plotseling sluw.

Jaaa... maar ik wil een vergoeding, zei hij. Hij stak zijn hand op. Louise beet op haar lip. Dat had ze al gedacht. Nee, zei ze kort. Ik geef je geen geld. Ik heb maar heel weinig. Dan je paard. Ja, daag! Ik geef Tristán heus niet aan jou! Riep Louise kwaad. Ze zag hoe hij zijn zwaard trok. Louise trok even wit weg. Beste Luke! Riep hij, geef me je geld, of... hij maakte een onheilspellend gebaar met zijn zwaard. Nee! Riep Louise. Nooit! Ze zag hoe Paul het zwaard weer weg stopte en er een dolk voor in de plaats pakte. Hij keek haar even grijnzend aan, toen stak hij razendsnel toe. Nee! Gilde Louise. Tristán! Tristán zakte in elkaar, Paul had hem in zijn ene achterbeen gestoken. Louise trilde van woede en angst. Snel sprong ze van het gevallen paard af. Paul was sneller en greep haar bij de arm. Louise wilde zich losrukken, maar Paul hield haar stevig vast. Hij draaide haar handen op haar rug. Louise was bang, wat moest ze doen? Onbewust kwam ze iets naarboven en stampte toen uit alle macht op zijn voet. Hij liet haar even los. Ah! Jij lelijk... Van die tijd maakte Louise handig gebruik.

Ze rekte zich uit en prikte hem toen snel in de ogen. Van pijn en woede viel Paul achterover, de bosjes in. Louise keek naar Tristán. Wat moest ze doen? Ze scheurde een stuk van haar jas en bond dat snel en vakkundig om Tristáns been. Tristán was een sterk paard, hij kwam meteen overeind. Maar nu moesten ze toch écht weggaan. Louise liep langzaam naast Tristán de grote weg op. Waar moest ze heen? Wat moest ze doen met haar gewonde paard? Ze schoot een vrouw aan. Mevrouw, weet u waar ik hulp kan krijgen voor mijn gewonde paard? Is hij gewond? Hoe komt dat? We zijn overvallen in de Bruxanse bossen. Ach toch! Nou, naar Bruxan is het nog wel een eindje, hoor. Normaal zou je er nu eind van de middag kunnen zijn, maar in jouw geval... Wacht eens, een eindje verderop staat een kleine burcht. Vandaar uit bestrijden ze de rovers van de Bruxanse Bossen, er zitten er erg veel. Daar kunnen ze wel voor je paard zorgen. Hoe ver is dat? Tja... een halfuurtje reizen? Zo iets denk ik. Goed, bedankt mevrouw! Dag jongen! Groette de vrouw.

Louise zuchtte. Een halfuur! Hoe hield ze dat ooit vol? Ze keek naar Tristáns been. Hij had het nú al moeilijk. Ze haalde haar schouders op. Het moest maar. Langzaam begonnen ze aan hun tocht. Ze kwamen maar heel langzaam vooruit. Tristán begon steeds moeilijker te lopen. Louise was bang dat hij kreupel zo worden. Ze hield van hem als een vriend. Haar lieve paard, kreupel! Vreselijk! Ze rustten veel, maar toch zag Louise eindelijk een paar torens. Zou dat de burcht zijn? Ze kwamen om de bocht, ja! Het was de burcht! Eindelijk kwamen ze bij de poort. Louise sleepte zichzelf naar binnen. De wachters zagen haar aankomen en een van hem klom snel de toren af en kon haar nog net opvangen voor ze in elkaar zakte. Ook de andere wachter kwam naar beneden en hij nam Tristán mee naar de stallen. Daar verzorgde hij hem goed. Ook Louise werd meegenomen. In een grote zaal kreeg ze wat eten en drinken. Voor haar zat de burchtheer.

Dag jongen, zei die. Hoe heet je? Luke... Luke Anderson. Wat is er gebeurd? De Bruxanse Bossen heer. Ik werd overvallen. De burchtheer trok zijn wenkbrauw op. Ze namen je paard niet mee, maar verwondden het? Dat is vreemd! Nou, kijk, het zit zo! Zei Louise. Een reisgenoot was tegen mijn zin met mij mee gegaan. Toen de rovers kwamen bevrijdde hij me van hen. We kwamen bij de grote weg en toen ging hij weg, maar wilde ook een vergoeding hebben! Ik wilde dat niet en toen verwondde hij mijn paard. En toen ben je vanaf daar helemaal hierheen komen lopen? Vroeg de burchtheer verbaasd. Louise knikte, wat moest ik anders? Hoe heette die man? Paul Browning... Oh, die! Zei de burchtheer minachtend. Die berooft iedereen in die buurt. Je bent zeker onbekend in deze streek? Louise knikt, ik ben er nog nooit geweest. Nu, je mag hier blijven tot je paard weer beter is, oké? Louise knikte. De burchtheer riep een van de bedienden.

Ga maar met haar mee, zei hij tegen Louise. Louise liep achter de vrouw aan naar een van de gebouwen. Ze liep door een lange gang en stopte voor een deur. De vrouw opende de deur. Dit is je kamer! Zei ze. Louise bekeek hem. Hij was niet groot, er stond een bed en er was een bak met water. Daar kon ze zich wassen, begreep ze. Ga maar naar bed, zei de vrouw gemoedelijk. Louise knikte. Hoe heet de burchtheer eigenlijk? Wie is hij? De burchtheer, dat is Michael Thomson. Hij bestrijd de rovers in de Bruxanse Bossen. Louise knikte, dat wist ze eigenlijk al. En wie ben jij? Vroeg de vrouw nieuwsgierig. Ik ben Luke Anderson, zei Louise. Goed. Dag Luke! De vrouw sloot de deur. Uitgeput viel Louise neer op haar bed. Ze schopte haar laarzen uit en trok de hoed van haar hoofd. Ze trok de deken over zich heen en sliep meteen in.

Enkele weken gingen voorbij voordat Tristán helemaal genezen was. Gelukkig was hij niet kreupel geworden, hij was weer helemaal de oude. Nu wilde Louise natuurlijk graag weg. Ze ging naar Michael, de burchtheer, en vroeg of ze mocht gaan. Ze had hem de laatste tijd veel geholpen. Ze hoopte dat hij 'ja' zou zeggen. Stel je voor dat ze hier nog moest blijven! Daar had ze echt geen zin in. Ze wilde nu eindelijk Tristán Hallet zien. Ze vroeg hem, of ze mocht gaan. Michael zei dat hij haar wel bgreep, maar hij had toch bezwaar. Het was winter en de sneeuwstormen zouden al snel komen. Hoe zou het met Tristán gaan? Oh, hij was wel beter, maar toch... Louise haalde haar schouders op. Het zal vast wel lukken! Zei ze. De burchtheer betweifelde het, maar hij kon niet zeggen dat ze moest blijven. Dat was haar keus! Ze was vrij ze zou haar eigen leven moeten regelen. Maar mocht hij haar weg laten gaan in dit gevaarlijke seizoen? Was het niet zíjn taak om haar tegen te houden?

Toen Louise met alle geweld toch wilde gaan, haalde Michael zijn schouders op. Dan moet ze hetzelf weten, hoewel het heel dom is. Louise haalde haar kaart van Tamnick te voorschijn. Ze vroeg hoe ze het beste kon reizen. Michael raadde haar aan meteen naar Clorvur te gaan. Anders ga je naar Bruxan en om verder te gaan moet je toch naar Clorvur. Je zou dan precies op dezelfde weg weer terug gaan naar Clorvur! Louise knikte. Ik moet dus naar Clorvur. Hoe raadt u verder aan te reizen? Ik moet naar Lesorith. Ik denk dat je het beste van Clorvur naar Marhab kan gaan en dan van Marhab naar Lesorith. Het is een beetje om, maar je mist dan de Clorvurser Bossen, ze zijn nog gevaarlijker dan de Bruxanse. Louise dacht even na. Het klonk goed, maar Marhab... Nee! Zei ze toen. Ik wil niet naar Marhab. Is er geen andere route? Waarom wil je niet naar Marhab? Vroeg Michael verbaasd. Dat is onze hoofdstad! De hoofdstad van Tamnick! Waarom wil je daar niet heen? Daar wonen mensen die ik liever niet tegen wil komen, zei Louise kort. Maar Luke! Wat is er met jou aan de hand? Waarom ben jij nu aan het reizen? Mag ik dat weten?

Louise keek hem grimmig aan. Toen zei ze: Oké. Als u het zo graag wilt weten... zie hier! Met een ruk trok ze de cowboyhoed van haar hoofd. Haar lange zwarte haar viel in golven op haar schouders. Michael keek haar vol verbazing aan. Ben je een meisje?! Ja, ik ben Louise Duncan. Toen vertelde ze het verhaal van haar jeugd tot dat ze uitgehuwelijkt werd aan Michael. Nu begreep hij haar. Kom morgen bij me terug, zei hij moe. Louise trok de cowboy hoed over haar hoofd heen en verborg haar haar eronder. Ze zou gaan kijken bij Tristán. Hij keek haar verlangend aan. Ja, jij wil ook weer weg, hé! Zei Louise tegen hem.

Ze gaf Tristán wat voer en liep de burcht weer in. Ze verveelde zich onnoemelijk. Wat moest ze hier nou doen?! Ze besloot haar spulletjes in te pakken. Wie weet, mocht ze morgen tóch weg van Michael. Dan moest ze natuurlijk wel klaar zijn. De zak met spullen zette ze naast haar bed. De landkaart zat er in, haar geld, wat kleren en enkele dingen die ze voor de verzorging van Tristán nodig had. Toen ze daar mee klaar was, ging ze een beetje voor het raam hangen. Er kwamen donkere wolken aan, Michael had gelijk, het zou vast gaan sneeuwen. Het werd koud voor het raam. Nog even keek ze. De wolken kwamen steeds dichterbij. Louise tuurde door het raam. Plotseling vloog er wat wits tegen. Louise schrok, wat was dat?! Ze keek nog eens goed, oh, het was maar een sneeuwvlok. Was ze daar bang voor? Ze moest om zichzelf lachen, maar nu werd het wel heel koud bij het raam. Het hout van de kozijnen sloot niet goed af. Door de kieren kwam de koude wind naar binnen.

Louise huiverde en ging naar bed. Het was te donker om iets te zien. Als ze gezelligheid wou, moest ze naar de grote zaal. Alleen moest ze dan door die lange, donkere gangen waar je geen hand voor ogen zag. De grote zaal was de enige kamer waar goed gestookt en verlicht werd. Ze kroop onder de dekens en keek boven het randje uit naar de troosteloze wereld om haar heen. Het was middernacht toen ze weer wakker werd. Ze had vreselijke honger. Ach ja, ze was 's middags in slaap gevallen! Ze stond op en keek of ze nog ergens iets eetbaars was. Hé! Daar stond een bord met eten bij de deur. Die hadden ze zeker gebracht en daar neer gezet omdat ze sliep. Ze begon snel te eten; het was koud en zijzelf was ook al door en door koud. In de kast vond ze een deken en die trok ze over zich heen. Maar nog steeds had ze het koud in bed en ze kon niet slapen. Ze ging weer uit bed en keek door het raam. Het was opgehouden met sneeuwen! Wel was al het land dat ze zag bedekt door een dikke laag sneeuw.

Hoe dik zou het zijn? De grote boom die voor de burcht stond was niet meer zo heel groot. Had het echt zo hard gesneeuwd? Hoe kon ze daar dan ooit doorheen? Straks moest ze hier de hele winter blijven! Een angstig gevoel bekroop haar. De hele winter hier in deze saaie burcht! Afschuwelijk!

Hé, ze had toch nog slapen! Merkte Louise toen ze 's ochtends wakker werd. Ze had nog lang wakker gelegen, maar was dus toch nog in slaap gevallen. Ze geeuwde. Er was iets vandaag, maar wat? Oh ja! Ze moest naar Michael toe. Ze schoot in haar kleren en deed de deur van haar kamer open. Het was al een hele drukte in het kasteel. Bedienden liepen af en aan. Met een paar sprongen nam Louise de trap. Hup, die gang nog door... Ze kwam in de grote zaal, daar zat Michael. Hij keek haar strak aan. Je mag gaan, zei hij. Louise keek hem verbaasd aan. Mocht ze gaan? Het was toch erg gevaarlijk?

Ik, stotterde ze, ik dacht dat... Michael knikte langzaam. Het is gevaarlijk, ja. Maar ik weet dat je dapper bent, daar hebben we er meer van nodig in ons land. Wat? Verbaasd keek Louise Michael aan. Ja, je bent dapper. Alles ontvlucht je, het enige wat jij wil is vrij zijn! Toch wil ik niet dat je gevaar loopt. Dappere mensen moeten geen gevaar lopen. Anders kunnen ze andere gevaren niet oplossen. Ik geef jou een escorte mee. Wat? Herhaalde Louise. Gewapende mannen, voor mij?! Ja, knikte Michael tevreden. Als je het wilt kun je morgen vertrekken. Er zullen twee gewapende mannen tot Lesorith mee gaan, zo dat je ook niet door Marhab hoeft. Dan kun je gewoon veilig door de Clorvurser Bossen. Nou, wat vind je er van? Fantastisch! Zei Louise ademloos. Wat wilt u er voor hebben? Niets! Zei Michael. Nee, wacht! Hij schoot in de lach. Als je ooit nog een zoon krijgt, is hij even dapper als jij, weet ik zeker! Stuur hem daarom alsjeblieft naar dit kasteel, dan kan hij opgeleid worden. Opgeleid?! Ja, misschien iets in het leger, of burchtheer of iets dergelijks. Dan hebben we een dapper iemand die de rovers van de Bruxanse Bossen durft te ontmaskeren!

Louise schoot in de lach. Misschien trouw ik wel niet eens, of krijg ik geeneens jongens. Ik zag toch ook, áls je ze krijgt! Lachtte Michael. Maar, ga nu je spullen maar inpakken. Louise werd rood. Dat heb ik al gedaan. Gedaan? Michael trok zijn wenkbrauw op. Louise knikte. Ik hoopte al dat ik weg mocht dus... Aha. Je verveelt je hé? Hoe weet u dat? Vroeg Louise verbaasd. Ja...! Hoe zou ik dat toch weten! Wil je een rondje maken op je paard om te zien of hij goed loopt? Louise knikte verheugd. Ze liep met Michael mee naar de stallen. Ze zadelde Tristán en sprong in het zadel. Ze klakte met haar tong en meteen was hij weg. Eerst liep hij rondje, toen dravend en als laatste galopperend. Wat een prachtig paard! Riep Michael. Het lijkt wel alsof hij totaal geen last heeft van de sneeuw! Dat was zo, Tristán liep even goed met sneeuw als met gras. Tjonge, zuchtte Michael, ik wilde dat ik zo'n paard had! Hij streek Tristán over zijn neus. Ook Tristán hinnikte blij. Trots zat Louise bovenop haar paard. Hoog verheven zat ze daar, alsof ze de koningin was!

De volgende dag maakte Louise zich klaar voor vertrek. De twee soldaten waren de beide wachten die haar hadden geholpen toen ze net aan kwam in de burcht. Zij zouden met haar mee gaan. Ze namen voldoende eten en drinken mee. Het zou een moeilijke tocht worden, maar Louise had er zin. Heerlijk, ze zou naar Tristán gaan! Opeens schoot er een heldere gedachte door haar hoofd. Ze zei nu wel telkens dat ze aar Tristán ging, maar dan? Daar kon ze toch ook niet eeuwig blijven wonen? Wat moest ze dan doen? Waarom ging ze eigenlijk naar hém en niet naar Alex of zo? Zo zat ze na te denken met haar hoofd in de handen tot een van de wachters kwam. Kom je? Vroeg hij. We gaan! Louise sprong meteen op. Met z'n tweeën klommen ze de steile trappen af, naar beneden. Ze bedankte de goede Michael Thomson en ging toen naar de stallen. Daar stonden de drie paarden al klaar. Het avontuur kon beginnen!

De drie sprongen op hun paarden. Ze zwaaiden gedag tegen Michael. Tristán hief zich op de achterbenen en hinnikte wild. Louise bleef onverschrokken op hem zitten. Een van de wachten zette zijn paard aan en weldra volgden ook de andere twee. We gaan eerst naar Clorvur, als het weer morgen goed is naar Redovia en van Redovia naar Lesorith. Huh? Redovia? Waarom gaan we niet meteen naar Lesorith vanaf Clorvur? Vanaf Redovia loopt een grote weg naar Lesorith, dan gaan we sneller en het is veiliger. Of wil je liever over bospaadjes half door het moeras? Nee, natuurlijk niet! Als het anders kan... Het duurt misschien een of twee dagen extra, maar dat maakt toch niet uit? De wacht keek haar vragend aan. Louise schudde haar hoofd. Die paar dagen maken niet uit, nee. Even later merkte de andere wacht op: Jíj hebt een goed paard! Hij merkt geloof ik niets van de sneeuw! Louise grijnsde. Ja, het is een fantastisch paard! Dat wil ik best geloven, grinnikte de wacht. Trouwens, je mag je haar nu wel los laten hangen hoor!

Louise keek op. Heeft Michael het vertelt? De mannen knikten. Niemand kent je hier en je bent onder begeleiding van ons, dus mensen zullen niet verbaasd opkijken. Louise trok blij de cowboyhoed van haar hoofd. Haar zwarte haar wapperde er onder uit. Meteen zette ze hem weer op. En die jongens kleren dan? Een van de wachten haalde zijn schouders op. Wat maakt dat nou uit. Daar kijken ze heus niet naar, hoor. Of je moet graag in dameszit rijden! Louise schudde geschrokken haar hoofd. Nee, alsjeblieft niet. Dit is honderd keer beter! Daaropvolgend vroeg ze meteen: Hoe heet je eigenlijk? Ik ben John Cartier en dat is Mike Harrington. Ik ben Louise Duncan, maar dat wist je waarschijnlijk al. John knikte. Ja! Of Luke Anderson! Louise moest lachen om die naam. Noem me maar lekker Louise, hoor!

Aan het eind van de middag bereikten ze Clorvur. Mike, jij hebt dit toch eerder gereden? Vroeg John. Mike knikte. Ja, hoezo? Weet jij een goeie herberg? Natuurlijk, ik ben helemaal tot uw dienst! Ze reden Clorvur binnen. Direct moesten ze achter elkaar gaan rijden, omdat de wegen er erg smal waren. Tjonge! Zei John. Wat een rot stad is dit zeg! Louise gaf hem gelijk. Het was een vieze stad met enkel kleine steegjes. Hoewel het er van buiten best mooi uitzag. dat zijn waarschijnlijk de huizen van de hoge pieten die ze dan had gezien. Ze moesten een eind rijden tot ze Mikes herberg vonden. Tot tegenstelling van de stad was de herberg schoon en opgeruimd. Het waren kleine ruimtes, maar het zag er binnen erg gezellig uit. De waard kwam meteen naar hen toe en wees hen een plekje. Hij nam de paarden die nog buiten stonden de stal in en gaf ze voer. Ondertussen werden de drie binnen stevig verwend door de waardin. Alledrie kregen ze een groot bord met eten. Er werd schuimend bier voor de mannen ingeschonken en Louise vroeg of zij water mocht.

Dat mocht natuurlijk en even later zaten ze heerlijk te eten. Het was niet druk in de herberg, dus toen ze het op hadden konden ze lekker met z'n allen om het haardvuur heen zitten. Ook de waard kwam er even later bij. Hij vertelde hen verhalen over Clorvur. Ook vond hij het vreemd dat ze nu nog reisden in de sneeuw. Het was niet voor niets zo rustig in de herberg! Louise luisterde vol pret naar de verhalen van de waard. Wat kon die man humoristisch vertellen zeg! Om de seconde lagen ze wel in de lach om de grappen die hij maakte. Louise vond het een leuk idee dat de man zulke grappen maakte over zijn eigen stad! Vrolijk gingen ze even later naar bed. Ze kregen aparte kamers, dat was bijzonder. Anders waren de aparte kamers voor hoge gasten en sliepen gewone mensen in de grote slaapzaal. Het was zeker niet druk. Dat merkten ze de volgende dag ook toen ze de man wilden betalen. Hij was helemaal blij met het geld en liet het meteen aan zijn vrouw zien. De waardin zei: Nee, dat kun je niet aannemen, dat is veel te veel!

Louise vond het niet veel, in de meeste herbergen betaalde je nog meer. Die man moet van weinig leven! Zei John dan ook toen ze vertrokken. Maar híj is er tevreden mee, zei Louise. Dat is zo, gaf John toe. Ze spoorden de paarden aan. In de verte zagen ze donkere wolken aankomen. Dat wordt sneeuw, zei Mike somber. Ik hoop dat we Redovia halen, voegde John er aan toe. Hij keek bezorgd naar de lucht. We zijn nu halverwege... Louise tuurde voor zich. Wat was dat? Ze zag iets glinsteren. Wat is dat? Vroeg ze aan Mike. De Grammme! Riep die. John, de Gramme! Op dat moment begon het te sneeuwen. Grote sneeuwvlokken dwarrelden naar beneden. Nog harder lieten ze de paarden lopen. Toen stonden ze voor de oever van de Gramme. Vol verbazing keek Louise naar de rivier. Hoge ijsschotsen knalden heen en door het water. Ook Mike en John keken verbaasd. Mike? Ja... Wat moeten we doen? Vroeg John. Louise keek naar John. Wist hij ook niet wat ze moesten doen? Hoe kwamen ze dan ooit uit deze sneeuwstorm?

Mike zuchtte. Ik had gehoopt dat de Gramme ijsvrij was, maar zo kunnen we er niet door heen... Wat moeten we dan doen? Vroeg John paniekerig. Louise verbaasde zich om hem. Wás hij wel een soldaat? Hij deed zo angstig... Soldaten moeten toch juist alles kunnen en willen doen? Ze vond Mike veel aardiger, ook omdat juist híj het was geweest die haar had opgevangen toen ze neerviel bij de poort van het kasteel. Mike hield zijn hoofd koel. We moeten langs de Gramme blijven rijden tot dat we bij de brug komen. Hoe ver is dat? Mike haalde zijn schouders op. Ik denk dat we het best nu kunnen gaan rijden, er gaat alleen maar tijd verloren, zei hij toen. Louise knikte. Ze spoorde Tristán aan. Naast elkaar reden ze langs de Gramme, Louise in het midden. Ze keek naar de woeste rivier. Was dit de rivier waar zij met haar oma aan had gewoond? Ze kon het bijna niet geloven. Langzaam vorderden ze. Ze moesten tegen de wind in. De ijzerige vlokken deden pijn in hun gezichten.

Het gaat zachter sneeuwen! Merkte Louise opeens op. dat was zo, langzaam aan werd de sneeuwjacht minder. Er was nu sneeuw op de vorige sneeuwlaag gevallen en het begon al snel vast te vriezen. Het werd steeds gladder langs de rivier. De paarden liepen steeds langzamer, ze hadden maar weinig grip op de bodem. Plotseling klonk er een luide gil. Louise hoorde het paard waar John op zat wegglijden over het ijs. Een harde plons... Direct stond Tristán stil. Mikes paard volgde iets later. Waar is John? Bracht Mike hijgend uit. Met een sprong was Louise van haar paard en bekeek de rivier. Ze zag John bovenkomen. Tristán? Zei ze smekend. Ze wist dat als John langer in dat water zou blijven, hij zou bevriezen. Ze zag zijn gezicht langzaam blauw worden. Met een ruk draaide ze zich om naar Tristán en fluisterde enkele woorden in zijn oor. Direct sprong Tristán de rivier in. Mike stond vastgenageld aan de bodem. John! Bracht hij moeizaam uit. Het paard van John kwam met de benen op de oever, maar kwam er verder niet uit. Louise hielp hem een handje door aan z'n hoofdstel te trekken en toen stond het paard druipnat op de oever.

Louise en Mike letten al niet meer op hem, maar keken naar Tristán. Die sotnd naast de oever te wachten op Louise. Louise sprong op zijn rug. Tristán zwom razendsnel naar John toe. John stak zijn arm uit en kon net het hoofdstel van Tristán te pakken krijgen. Meteen zwom Tristán kriskras tussen de ijsschotsen door. Maar John kon hem niet meer houden en liet het hoofdstel los. Louise kon John nog net vasthouden en sleurde hem bovenop Tristán. Tristán zwom snel naar de oever. Mike ving John op en met een sprong was Tristán ook op de oever. Louise klom van haar paard af en ze schroefde de dop van haar fles. Ze hoopte dat het water erin nog warm zou zijn en goot een beetje in Johns mond. Het was lekker warm en ze zag Johns blauwe kleur langzaam verdwijnen. Mike en Louise keken zwijgend toe hoe John langzaam overeind kwam.

Louise had het vreselijk koud en Mike sloeg meteen een deken om haar en John heen. De paarden werden drooggewreven met een dikke doek. We moeten verder, zei Mike tegen Louise. Maar John kan niet op zijn eigen paard. Alleen... hij aarzelde. Mijn paard is echt niet sterk genoeg om hem te houden. Denk je dat Tristán...? Louise knikte. John mag bij mij op Tristán. Nee, nee, dat hoeft ook niet. Ik wil ook wel op Tristán gaan, mét hem. Jij bent ook al in die rivier gegaan. Louise schudde resoluut haar hoofd. Nee, John mag wel bij mij. Als jij Johns paard nou mee neemt. Na enig aanrdingen stemde Mike in. Louise ging op Tristán zitten, met John voor haar. Hij had nog steeds zijn normale kleur niet terug en had zijn ogen dicht. Louise was bang dat hij erg ziek zou worden. Mike en Louise zetten hun paarden aan en daar gingen ze weer. Eindelijk bereikten ze de brug. Het was er stil. Er was geen mens te bekennen. Moeizaam kwamen ze over de Gramme. Nu nog naar Redovia. Het was al donker toen ze eindelijk uitgeput in Redovia kwamen. Alle herbergen die ze tegenkwamen zaten op slot en de waarden waren niet van plan die open te doen voor een paar halfzieke reizigers. Ken jij niet iemand in Redovia? Vroeg Mike aan Louise.

Louise knikte. Sam, zei ze langzaam, en Tessa. Ik weet alleen niet waar ze wonen. Vraag het! Zei Mike dringend. Anders houden we het niet meer en hij allemaal niet! Zei hij, terwijl hij naar John wees. Plotseling zag Louise iemand lopen. De man haaste zich naar zijn huis. Meteen zette Louise haar paard aan en hield de man staande. Weet u waar de familie Cooke woont? Vroeg ze. De man keek op. Een meisje, hoog op haar paard dat zo laat naar iemand toe moest? Hij schudde zijn hoofd, maar zijn toen: Welke bedoel je, we hebben er twee. Die, die een meisje in huis hebben gehaald van mijn leeftijd. Ze heet Tessa. Oh die! Zei de man. Daarheen! Hij wees Louise de plek en Louise en Mike reden er heen. Aarzelend klopte Louise op de deur. Na een poosje werd die geopend door een chagerijnige man. Wat moet je? Vroeg hij onvriendelijk. Louise vertelde het hele verhaal. Eerst geloofde de man haar niet, maar uiteindelijk mochten ze toch binnen komen.

Tessa en haar tante werden wakker gemaakt. Tessa was heel blij toen ze Louise zag, maar schrok erg van John. Het vuur in de haard werd opgepookt. Langzaam werd Louise weer warm. Ook John kreeg eindelijk zijn normale kleur weer terug. De tante van Tessa maakte snel warme snoel, die de drie dankbaar opdronken. Het was donker in de kamer, dus stak Tessa's oom snel een paar kaarsen aan. Louise was nog dichter bij het vuur gaan zitten. Wat lekker warm was het! Louise! Riep Tessa opeens. Louise keek om. Wat is er? Wat is er met je haar gebeurd! Riep Tessa verontrust. Mike keek verbaasd naar Louise. Had ze eerst ander haar of iets dergelijks? Louise lachte kort. Mijn vader heeft het zwart geverfd. Anders wilde Henry niet met me trouwen. Alsof ik dat wel wilde, liet ze er somber opvolgen. Dus... je vader heeft het zwart geverfd, tegen jou zin? Hoe kan hij! Riep Tessa kwaad. En je moest trouwen? Met wie dan? Waarom? Henry Johnson, sorry hoor, maar ik ben vreselijk moe. Ach kind, zei Tessa's tante bezorgd. Ga maar snel naar bed!

Louise verbleef een hele week bij Tessa's familie. Ze vond het fantastisch om weer bij Tessa te zijn. En weer moest ze haar hele levensgeschiedenis vertellen. Wat leek het kamp plotseling ver weg! Mike en John hadden haar verbaasd aangekeken toen ze hen vertelde dat ze eigenlijk rood haar had. Op een dag ging Louise met Tessa mee om inkopen te doen op de markt. Woont Sam hier nog steeds? Vroeg Louise geïntereseerd. Tessa knikte en werd rood. Wat is er? vroeg Louise nieuwsgierig aan haar vriendin. Is er wat tussen jullie? Tessa knikte. Waarschijnlijk gaan we over twee jaar trouwen. Wát? Serieus?! Ja... Je vindt het toch niet erg, hé? Vroeg Tessa toen angstig. Nee, joh, natuurlijk niet! Waarom zou ik dat erg vinden? Ik vindt het juist heel leuk! Denk je dat we hem vandaag nog zien? Morgen gaan we weg. We kunnen wel even naar hem toe gaan, stelde Tessa voor. Ze haalden de boodschappen en liepen naar het huis waar Sam woonde. De deur werd open gedaan door een oude man. Sams opa, fluisterde Tessa tegen Louise. Ze kwamen in een ruime woonkamer. Daar zat Sam. Hij keek verbaasd op toen hij Tessa en Louise zag. Sam! Begon Tessa meteen. Dit is Louise! Wat? Echt waar? Louise knikte lachend en omarmde hem. Wat ben jij verandert! Zei ze.

Daar moest Sam om lachen. Jij niet dan? Ik herkende je niet eens, wat heb je met je haar gedaan? En voor de zoveelste keer vertelde Louise haar verhaal. Ondertussen bekeek ze Sam van top tot teen. Hij was groter geworden. Hij was breed en had kort, blond haar. Even kletsten ze vrolijk me elkaar. Toen vroeg Sam of ze misschien nog iets van hun andere vrienden had gemerkt. Louise moest even slikken. Alleen van Loek... Zei ze langzaam. En jullie? Wij hebben ze allemaal nog eens gezien, behalve jij en Loek. Waar heb je Loek gezien? In Marhab, zei Louise zacht. Ik was op de markt. Hij ook, hij... hij... Louise boog haar hoofd. Tessa legde een arm om haar heen. Nou? Hij, hij beroofde een oude man. Met een ruk schoot Sam omhoog. Nee! Hebben we hem daarvoor mee genomen uit het kamp? Schreeuwde hij onbeheerst. Om weerloze mensen te beroven? Louise zuchtte. Ik moest daar ook steeds aan denken. Mijn oma gaf mij uitkomst. Ik was ook niet welkom bij mijn vader. Toch nam hij me op in zijn huis, enkel alleen om geld aan te verdienen. Als hij me op straat had gezet, wat had ik dan moeten doen? Nou?

Sam zuchtte. t'Is allemaal gewoon zo moeilijk... Louise knikte. Maar ze wilde de gezelligheid niet verpesten en vroeg daarom hoe het met de anderen was. Tessa glimlachte. Alex is op jouw aanraden naar school gegaan, over een paar jaar gaat hij naar de universiteit. Louise grinnikt en telt even. Hij is nu twaalf jaar! Sam grijnst, weet je wat er met Sofie is? Nee? Die is getrouwd met de zoon van de man bij wie ze in huis woonde. Ja? Louise schiet in de lach. Die Sofie! Zeventien jaar! Maar ja, dat is normaal hé. Op je zeventiende trouwen is normaal. Nou ja, ik blijf liever nog even vrijgezel! Lacht Louise. Hoe heet hij? Bob Stuart, hij is vier jaar ouder. Louise schudde lachend haar hoofd. Sofietje, Sofietje toch! Toen keek Sam haar oplettend aan. En jij? Jij gaat naar Tristán...? Vraagt hij zacht. Louise knikte. Ik dacht altijd dat jij wel met Alex zou gaan, zei Tessa. Louise keek met een ruk op. Was dat zo?

Zwijgend liep ze met Tessa naar Tessa's huis. Was dat zo? Wilde zij Tristán? Misschien had hij wel allang een vriendin. Was ze verliefd? Was ze verliefd zonder dat ze het wist, had ze daarom steeds gezegd dat ze naar hem toe wilde? Ze zuchtte. Ze wist niets meer van zich zelf. En Alex dan? Hoe had ze hém een gevonden, toen een paar jaar geleden in dat kamp? Het leek alsof Tessa haar gedachten raadde. Heeft Tristán een vriendin? Vroeg ze. Toen schudde Louise resoluut haar hoofd. Hij had haar alleen over zijn wonderhand vertelt. Hij had haar gekust, hij had voor haar gezorgd, hij had...

De volgende dag werd Louise vroeg wakker. Ze wist het meteen: Ze gingen vandaag weg! Ze trok haar kleren aan en ging naar beneden. John en Mike waren er al. John was weer beter, hoewel hij soms nog erg hoestte. Ook zij hadden zin in de reis. Tessa keek Louise verbaasd aan, toen ze in haar cowboy kleren verscheen. Ze zeiden elkaar gedag. Tessa's tante maakte wat eten klaar. Dat gaf ze mee aan Mike. Vanavond zouden ze Lesorith bereiken. Vanavond zouden ze bij Tristán zijn! Oh, nee. Ze zouden daar in een herberg overnachten en 's ochtends naar hem toe gaan. Achter Mike en John aan liep e naar buiten. Ze haalde Tristán uit de stal en zadelde hem. Tristán hinnikte wild. Hij was blij dat ze weer weg gingen. John rende naar zijn trouwe paard, Louise rende achter hem aan. Mike deed het wat rustiger aan. Louise versnelde haar pas en met één sprong zat ze op haar paard, zonder de stijgbeugels te gebruiken. Zo! Riep Sam naar haar. Hij was gekomen om de drie uit te zwaaien. Louise wachtte vol ongeduld tot Mike eindelijk ook in het zadel kwam. Ze staken hun hand op als groet, en daar gingen ze! De wijde wereld in, op weg naar hun eindbestemming.

Als eerst staken ze de Gramme over. Die was nog steeds even woest als een week geleden. Alleen was de lucht nu helder en er lag geen ijs op de weg. Nu lag er sneeuw; het had die nacht nog hard gesneewd. In flink galop reden ze door. De paarden waren fit en konden heel wat hebben. Het leek alsof ze helemaal geen last hadden van het stuivende sneeuw. Eindelijk kwamen ze bij de Clorvurser Bossen. Daar was het vreemd rustig. De rovers zijn óf bang voor ons, óf ze zijn op de vlucht voor de sneeuw, zei John. Ze waren de bossen al bijna uit toen ze er toch een tegen kwamen. Die is vast verdwaald, grinnikte Mike. Dat was niet zo. Het was de beruchtste boef van de omgeving. Het gekke was, dat hij altijd in zijn eentje was. Nu zag Louise dat John tóch een goed soldaat was. Hij vocht snel tegen de rover en binnen de korste keren was de rover de bossen weer in gevlucht. John kon dan bang zijn, zijn zwaard kon hij prima gebruiken!

Een warm gevoel ging door Louise heen toen ze de poorten van Lesorith zag. Het was al avond en de zon ging juist onder. De torens en muren staken scherp af tegen de oranje-paarse lucht. Achter elkaar reden ze de stad in. Het was een prachtige stad. Mooie huizen en brede straten. De drie zochten een herberg. Ze hadden hun doel bereikt, ze waren in Lesorith! Louise was opgewonden. Iets belangrijkers moest nog komen: De ontmoeting met Tristán Hallet, die ze nu al jaren niet had gezien...


Volgend hoofdstuk:
Hoofdstuk 9:
Tristán Hallet

Overzicht verhalen
Informatie & voorwaarden
Home
Aanwezige users:


Niet ingelogd



Anno 2012
Pages created by nanny