** De Rode Steen - Reader**



Inhoudsopgave:

Hoofdstuk 0: Vanaf het begin
Hoofdstuk 1: Een roep om hulp
Hoofdstuk 2: Bij kabouter Rompelpot
Hoofdstuk 3: De ruine van Abaron
Hoofdstuk 4: Het vrouwtje bij het vuur
Hoofdstuk 5: Het antwoord van de blauwe bloemen
Hoofdstuk 6: Terug uit de ruine
Hoofdstuk 7: Op weg naar de heks - een nare ontdekking
Hoofdstuk 8: Bij de heks Ziggara
Hoofdstuk 9: Ziggara is boos op de elfjes
Hoofdstuk 10: Een gast voor Ziggara
Hoofdstuk 11: Wat is de Rode Steen?
Hoofdstuk 12: Joris en Resi in het nauw
Hoofdstuk 13: Gevlucht!
Hoofdstuk 14: Voor de tweede keer in de ruine van Abaron
Hoofdstuk 15: Toverkracht van de blauwe bloemen
Hoofdstuk 16: Ontmoeting in het bos
Hoofdstuk 17: Te gast bij de elfjes
Hoofdstuk 18: Terug naar Ziggara
Hoofdstuk 19: Het huisje van kabouter Rompelpot
Hoofdstuk 20: Opnieuw de Rode Steen
Hoofdstuk 21: Gebeurtenissen in de nacht
Hoofdstuk 22: Voor de derde keer in de ruine van Abaron
Hoofdstuk 23: Een schok voor Joris en Resi
Hoofdstuk 24: Achter kabouter Rompelpot aan
Hoofdstuk 25: In de Groene Vallei
Hoofdstuk 26: Voor de laatste keer Ziggara
Hoofdstuk 27: Bij de geitenhoeder
Hoofdstuk 28: Met Bart in de bergen
Hoofdstuk 29: De spelonk
Hoofdstuk 30: Waar is kabouter Rompelpot?
Hoofdstuk 31: Kabouter Grisius
Hoofdstuk 32: Hard werken
Hoofdstuk 33: Op het nippertje!
Hoofdstuk 34: Het einde
Hoofdstuk 35: Slot


Hoofdstuk 25: In de Groene Vallei


In twee dagen bereikten Joris en Resi met kabouter Rompelpot de Groene Vallei. Daar ging de tocht verder door het vlakke land. Zoals de kinderen al in de bol hadden gezien, was de vallei waar ze nu doorheen trokken, heel erg groen. Er waren bossen met hoge bomen, en weiden waar het gras dicht op elkaar groeide. Ook waren er heel veel kleine rivieren waarin het water met veel geraas stroomde. De vallei was bewoond. De velden zagen er onderhouden uit en er graasden koeien en schapen. Ook zagen ze regelmatig dorpjes van hutjes en huisjes. Doordat de kinderen nog altijd 's nachts reisden, kwamen ze op hun tocht nauwelijks iemand tegen. En als ze soms iemand tegen kwamen, liepen ze hem zo snel mogelijk voorbij. Ze wisten niet of de mensen hier aardig waren of niet. En ook niet hoe ze op hun zouden reageren! Joris en Resi hadden immers nog steeds hun eigen, westerse, kleding aan, en hun gezichten waren verminkt door de ruine van Abaron. Ze konden zich voorstellen dat de mensen niets van hun zouden moeten hebben.

De kinderen hadden honger. Na zo veel dagen appels te hebben gegeten, kwamen die dingen nu hun de keel uit. Ze plukten daarom maar van de groenten die ze soms op de velden zagen staan. Ze wisten dat het niet netjes was, maar ze deden het maar toch. Ook haalden ze soms wat aardappels naar boven om te eten. Ze troostten zich met de gedachte dat ze de rechtmatige eigenaars er op een dag wel voor zouden vergoeden, maar Joris en Resi wisten nu nog niet hoe.
Zo trokken de twee kinderen met de kikker door de vallei. Elke dag kwamen ze een stukje verder. En elke dag kwamen de toppen van de Witte-bergen een stukje dichterbij.

Joris en Resi zouden bijna de hele vallei hebben doorkruist, zonder ook maar iemand gesproken te hebben, als er niet ineens wat vervelends was gebeurd. Het begon te regenen! En niet zo maar een klein buitje, maar een hele stortbui die uren duurde.
Tussen de twee gebergten kon bewolking maar moeilijk weg. En dus bleef de bui hangen, en liet al zijn water op de vallei vallen. De kinderen snapten nu waarom de vallei zo groen was. Dit gebeurde vast vaker! Maar voor nu was het heel vervelend. Want Joris en Resi vonden geen schuilplaats en ze werden doornat.

Resi bibberde, en Joris was er ook niet veel beter aan toe.
"De capes van de blauwe bloemen houden het water niet buiten, helaas", zei hij teleurgesteld tegen Resi.
"Dit is de eerste regen die ik hier heb gezien," zei Resi. Ik dacht dat in sprookjes altijd de zon scheen.
"Misschien zitten we al niet meer in de sprookjeswereld," antwoordde Joris. "Ik vind het er hier heel normaal uit zien, met al die mensen. Ze hebben zelfs geen glimstenen."
Inderdaad brandden de lampen van de mensen hier allemaal nog op olie. De kinderen hadden geen glimsteen gezien.
"Dat is wel een teken," vond Resi. "Glimstenen waren immers alleen voor diegene die geen kwaad doen. We moeten maar oppassen, Joris. Wie weet aan welk kant de mensen hier staan."

Maar ondertussen waren de twee kinderen kleddernat.
Resi's neus begon te lopen, en toen moest ze ineens hard niezen. Joris keek bezorgd naar haar.
"Dit gaat zo niet langer, hoor," zei hij. "We moeten een plekje vinden. We moeten echt gaan schuilen voor de regen."
"Als we schuilen, dan zijn we nog steeds nat," zei Resi bitter. "Alles is nat."
Joris wist dat Resi gelijk had. Hij dacht even na. Toen schudde hij zijn hoofd.
"Er zit niets anders op," zei hij. "We moeten naar iemand toe. Vragen of we bij die persoon kunnen schuilen. Daar zal vuur zijn, en daar kunnen we drogen."
"Maar naar wie kunnen we gaan?" vroeg Resi. "Het is midden in de nacht. Iedereen slaapt!"

"Laten we kijken waar we licht zien branden," antwoordde Joris. "Nog even, Resi. Houd nog even vol."
Slepend met hun natte kleren liepen de twee kinderen verder. Ze waren koud, nat en rillerig. Ze voelden zich vreselijk ellendig. Alleen Kabouter Rompelpot, die zoals altijd in het borstzakje van Joris zat, vond de regen niets erg. Integendeel, hij genoot er zelfs van! Heerlijk, vocht! Maar ja, hij was dan ook een kikker en had vochtigheid juist nodig.
Joris en Resi liepen verder. Ze waren in een bos, en er was geen huisje te bekennen, laat staan een waar nog licht brandde! Maar toen zagen ze tussen de boomstammen ineens toch een lichtschijn.
"Daar," wees Joris opgelucht toen hij het zag. "kijk, Resi, licht! We gaan er op af."
"Als het maar een goed iemand is," bibberde Resi. Ze bibberde van de kou.
"We hebben geen andere keus, Resi," zei Joris. "Moet je kijken hoe je bibbert. We gaan gewoon voorzichtig kijken."

De twee kinderen liepen voorzichtig naar het licht toe. Het bleek uit een klein hutje te komen dat eenzaam midden in het bos stond. Er zaten wat raampjes in, en uit twee ervan scheen het licht. Joris gaf Resi een teken om even te blijven wachten, en toen sloop hij in zijn eentje naar een van de raampjes toe.
Er waren geen gordijnen achter de raampjes. Joris kon zo naar binnen kijken. Voorzichtig stelde de jongen zich naast het raam op en gluurde toen vanaf de zijkant naar binnen.
Binnen ontdekte hij een droevig tafereel. Het hutje was klein en was eenvoudig ingericht. Joris keek in de woonkamer. Aan het eind zag hij een bedstee, waarin een oude vrouw lag. Bij de bedstee stond een man die de hand van de vrouw vasthield. De vrouw was ziek. Joris zag dat ze het moeilijk had. De man stond met een droevig, maar liefdevol gezicht naar haar te kijken.

Hij hoorde een geluid, en keek verschrikt op. Maar het was Resi die dichterbij gekomen was.
"Wat zie je?" fluisterde ze.
"Een echtpaar," antwoordde Joris fluisterend. "De vrouw is ziek. Ze hebben het moeilijk. Kunnen we ze wel storen in het midden van de nacht?"
Maar op die vraag hoefde de jongen geen antwoord te geven, want plotseling liet een vogel vlak boven hun hoofden een luid gekras horen. Direct keken zowel de man als de vrouw op en zagen Resi voor het raam staan. Het meisje had geen tijd gehad om weg te duiken.
Even keken de man en de vrouw heel verbaasd. Toen ging de man de kamer uit. Niet veel later hoorden de twee kinderen de deur van het hutje opengaan. De man riep hun.

"Kinderen, wat doen jullie zo laat nog buiten?"
Op een holletje renden Joris en Resi naar de deuropening toe.
De man keek verbaasd toen hij de jongen en het meisje zag komen.
"Jullie zijn helemaal nat," bracht hij uit.
Joris maakte een kleine buiging. Dat leek hem wel toepasselijk in dit vreemde sprookjesland.
"Sorry meneer, dat we u storen," zei hij met zijn beleefdste stem. "Maar zouden we bij u mogen schuilen? De regen heeft ons overvallen en we zijn doornat."
"Maar natuurlijk!" antwoordde de man vriendelijk. "Kinderen, met dit weer horen jullie niet buiten te zijn. Kom binnen."
En hij hield de deur wijd open om de kinderen binnen te laten.
Joris en Resi staken de drempel van het hutje over en voelden zich behaaglijk nu de regen niet meer op hun viel. Ze stonden druipend in de gang. Onder aan hun voeten werd de vloer nat van de druppels die uit hun kleren vielen.

"Jullie moeten alles maar uittrekken," zei de man toen hij de twee druipende kinderen zag. "Alles. Anders vatten jullie kou. Wacht, ik heb wel twee nachthemden voor jullie."
Hij ging weg, en kwam even later weer terug met een stapeltje linnen dat hij aan de kinderen gaf.
"Alsjeblieft," zei hij.
In de gang trokken Joris en Resi hun natte kleren uit, en deden de nachthemden van de man aan. Wat was het heerlijk weer wat droogs en warms om hun lichaam te hebben! De hemden waren eenvoudige kledingstukken van lange, recht stof. En ze waren de kinderen veel te groot. Ze zagen er maf in uit. Als twee spoken. Maar dat hinderde niet.
Opeens schrok Joris op. Hij was kabouter Rompelpot helemaal vergeten! Vlug haalde hij tussen de stapel natte kleding zijn blouse tevoorschijn en keek in het borstzakje, maar de kikker was daar al niet meer.
"Waar is kabouter Rompelpot?" vroeg hij verschrikt.
Resi keek om zich heen, maar kon de kikker niet vinden.
"Misschien is hij buiten," bedacht Joris ineens. Hij opende de voordeur en keek naar buiten. En daar was kabouter Rompelpot inderdaad.
"Ah, dus jij blijft buiten," zei Joris.
De kikker knikte.
"Loop je niet weg?" vroeg Joris.
De kikker schudde met zijn kop van nee.

De man van het huis kwam haastig de gang in.
"Oh, gelukkig," zei hij opgelucht toen hij de kinderen zag. "Ik dacht dat jullie er al weer van door gingen. Doe vlug die deur dicht. Het is zo nat buiten."
Joris deed de deur weer dicht.
"Kom mee naar mijn vrouw," nodigde de man hun toen uit. "Neem jullie kleren mee. Je kunt ze daar te drogen hangen."
"Is uw vrouw ziek?" vroeg Resi terwijl ze haar stapeltje kleren oppakte.
"Ja," antwoordde de man bedroefd. "Nou niet echt ziek, maar met dit weer heeft ze altijd last van haar spieren. Ze kan dan niet veel bewegen. Hopelijk is de regen snel over. Maar kom mee, ze wil jullie heel graag zien."

De kinderen gingen met de man naar de woonkamer toe. Daar lag de vrouw in bed. Ze was wakker en keek de kinderen nieuwsgierig aan. Een voor een stelden de kinderen zich aan haar voor. Toen gingen ze hun kleren ophangen.
Er brandde vuur in de haard dat een lekkere, droge warmte verspreidde. En daar vlakbij waren een paar draden gespannen. Daar hingen de kinderen hun kleren over. Ondertussen pakte de man twee stoelen die hij bij het bed van zijn vrouw zette, en zei toen:
"Kom hier maar zitten kinderen, dan kunnen we praten. We zijn eigenlijk wel benieuwd wat jullie zo midden in de nacht hier in het bos doen."

Joris en Resi gingen zitten en vertelden de vrouw en de man toen van hun reis naar de Witte-bergen.
"We zien de bergen al dagen liggen, maar zijn ze nog ver?" vroeg Joris.
"De Witte-bergen?" vroeg de man. "Nee, van hier niet meer. De eerste uitlopers zijn op een dagreis hier vandaan."
"Dat is mooi, eindelijk," zei Joris.
"Maar nu weten we nog niet wat jullie hier 's nachts zo doen," zei de vrouw. Ze sprak moeizaam, en je kon zien dat ze veel pijn had. Maar toch stonden haar ogen belangstellend en nieuwsgierig. Ze probeerde het verhaal van de kinderen zo veel mogelijk te volgen.
"Vertel eens?" vroeg ze.

"We reizen 's nachts," antwoordde Joris, "omdat we niet veel van de mensen die hier wonen weten. We weten dat er vijandige volkeren zijn. Daarom zijn we extra voorzichtig."
"Oh, maar wij zijn goede mensen," zei de man van het hutje meteen. "Wij zijn de mensen van de Groene Vallei en we doen niemand kwaad. De slechte volkeren zijn gelukkig ver weg. Aan de andere kant van de bergen."
"Is dat zo?" vroeg Resi opgelucht. "Gelukkig!"
"Dat wisten we niet," zei Joris verontschuldigend.
De man keek de kinderen onderzoekend aan.
"Waar komen jullie vandaag?" vroeg hij toen. "Jullie schijnen de streek helemaal niet te kennen?"
"Nee, dat klopt," antwoordde Joris vlug. "Wij komen van heel ver."
"En dan helemaal hiernaar toe gereisd voor de Witte-bergen?" vroeg de man
"Ja, zoiets," zei Joris vaag.

"Kunt u ons wat meer over de Witte-bergen vertellen?" vroeg Resi toen. "Leven daar ook goede mensen?"
"In de bergen wonen niet veel mensen," antwoordde de man. "Het zijn kale gedrochten, en er groeit niet veel om van te leven. Jullie zullen er niet veel levende wezens tegenkomen."
"Ik weet dat aan de andere kant van de bergen een volk van kleine mannetjes en vrouwtjes leeft," zei de vrouw. "Ze leven in grotten aan de voet van de bergen. Mijn moeder heeft wel eens van ze verteld. Maar omdat het ver weg is, horen we nooit van ze."
"Wat zoeken jullie in de bergen?" vroeg de man nieuwsgierig.
Maar hier gaf Joris geen antwoord op.

"Is er in de bergen onlangs nog wat gebeurd?" vroeg hij. "Iets vreemds? Misschien een verandering?"
De man keek de vrouw aan en de vrouw keek de man aan. Toen schudden ze allebei met hun hoofd van 'nee'.
"Niets," zei de man. "Niets dat wij hier hebben gemerkt. Wat zou er gebeurd moeten zijn?"
"Nee, niet dat wij weten," zei ook de vrouw. "Maar als je het zeker wilt weten, moet je voordat je de bergen in trekt bij Bart de geitenhoeder langs gaan. Hij kent de bergen op zijn duimpje en hij zal je zeker het laatste nieuws vertellen."
"Dat is een goed idee," vond Joris. "Als Bart ons wilt ontvangen tenminste. Waar kunnen we hem vinden?"
"Ontvangen zal hij je zeker," antwoordde de man. "Bart is een erg aardige man. En hem vinden is niet zo moeilijk. Als je deze weg blijft volgen, kom je vanzelf langs zijn hutje. Het ligt in de uitlopers van de Witte-bergen. Je kunt het niet missen."

Joris en Resi bleven de hele nacht bij de man en de vrouw. De regen roffelde tegen de ramen, en de kinderen waren blij dat ze binnen zaten. De vrouw had vreselijke pijnen en had het heel zwaar. De man verzorgde haar zo goed en zo kwaad als het ging, maar hij werd moeer en moeer.
"Laat mij het maar doen," bood Resi op een gegeven moment aan. "Gaat u maar slapen."
"Maar moeten jullie dan niet slapen?" vroeg de man. "Jullie zijn nog kinderen."
"We hebben overdag geslapen," antwoordde Resi. "We reizen 's nachts en slapen overdag."
Toen vond de man het OK. Hij liet zijn vrouw aan de zorgen van de kinderen over, en behaaglijk strekte hij zich op zijn bed uit. Binnen een paar tellen was hij vast in slaap.

Joris en Resi verzorgden de vrouw de rest van de nacht. Af en toe praatten ze wat met haar. Maar de vrouw was ook moe en rustte veel.
Tegen de ochtend ging de regen liggen. En toen de zon opkwam, zag de wereld buiten het huis er fris en gewassen uit. De vrouw was zich aan het eind van de nacht iets beter gaan voelen, en was in slaap gevallen. En dus zaten de kinderen stil op hun stoelen en wachtten tot hun twee gastgevers weer wakker zouden worden.


Volgend hoofdstuk:
Hoofdstuk 26:
Voor de laatste keer Ziggara

Overzicht verhalen
Informatie & voorwaarden
Home
Aanwezige users:


Niet ingelogd



Anno 2012
Pages created by nanny