Hoofdstuk 0: Vanaf het begin
Hoofdstuk 1: DEEL 1 -Dominic en ik-
Hoofdstuk 1: Ups and downs
Hoofdstuk 2: My heart will go on and on...
Hoofdstuk 3: De opening van mijn ogen
Hoofdstuk 4: Gestoorde jongens
Hoofdstuk 5: Linde
Hoofdstuk 6: Mijn dagboek
Hoofdstuk 7: De extase van een wedstrijd
Hoofdstuk 8: Een avontuurlijke avond
Hoofdstuk 9: I'm losing control
Hoofdstuk 10: Gebroken
Hoofdstuk 11: Gala en Linde
Hoofdstuk 12: War in my life
Hoofdstuk 13: Overwinning
Hoofdstuk 14: Stan
Hoofdstuk 15: Overweldiging
Hoofdstuk 16: Een pijnlijke bekentenis
Hoofdstuk 17: Starende ogen zijn verliefd
Hoofdstuk 18: Eén na laatst
Hoofdstuk 19: Bericht aan Dominic
Hoofdstuk 14: Stan
Wat ik al die tijd niet door had gehad, was dat Stan er was.
Ik sloeg mijn ogen op en ik zag hem. Hij stond nonchalant tegen de muur geleund, maar ik meende bewondering te zien in zijn ogen. Toen hij merkte dat ik naar hem keek, lachte hij naar me en ik grijnsde terug. Ik kon niet anders, die grijns was met geen mogelijkheid van mijn gezicht af te halen. Ten Hove zei dat hij naar de Stormbaan moest, maar dat ik nog wel mocht doorgaan, als ik wilde. Ik knikte en zag hoe de zaal langzaam leeg druppelde. De vierdeklassers gingen naar een andere zaal en de meisjes uit mijn klas wilden de Stormbaan wel eens uitproberen. Sofie had last van haar enkel, daarom bleef ze met mij op de schommel hangen.
Ik kon nu niet springen, omdat we maar met z’n tweeën waren.
Ik zag uit mijn ogenhoeken hoe Stan naar ons toe kwam slenteren. Hij werd gevolgd door twee jongens die ik niet kende.
‘Hé, zusje van Ricardo!’ riep hij.
‘Hoi!’ ik greep het touw van de schommel wat steviger vast. Waarom, wist ik niet.
‘Dat kan je goed, man!’ zei Stan.
Ik knikte en voelde dat hij probeerde de stilte te doorbreken. ‘Mag ik ook een keer?’
Stan keek me vragend aan. ‘Of moet er een leraar bij zijn?’
Ik schudde mijn hoofd. ‘Ten Hove zei dat ik nog door mocht gaan.’
‘Waarom ga jij dan niet nog een keertje?’
‘Kan niet met z’n tweeën!’
‘Huh? O ja. Sorry, denkfoutje.’ Zijn ogen schitterden. ‘Wat vind je er van als ik nu op jou plek ga en jij weer gaat springen?’
‘Dan moet jij het hierna ook doen!’
‘Uiteraard!’ zei Stan zelfverzekerd.
Ik wisselde met Stan en even later stond ik voor de derde keer op de kast, wachtend op de schommel. Vijfendertig seconden later was ik aan de afdaling begonnen. Het vliegen duurde te kort. Veel te kort.
Als je dan eindelijk tot het besef ‘ik vlieg’ kwam, stond je alweer met beide benen op de grond.
‘Nu ik, nu ik!’ riep Stan enthousiast.
Ik werd een beetje kriebelig van de twee jongens die naar ons staarden. Alsof ze je met juiste precisie keurden. Ik besefte maar al te goed dat die jongens elke beweging vast legden en controleerden.
En ik kende ze niet eens!
Ik ging nu weer op Stan z’n plekje staan, rechts. Stan klom op de kast, net als hij mij had zien doen. Helemaal links stond Sofie nog steeds. Dat ze niet moe werd van al dat schommelen! Ik had haar nog een keer gevraagd of ze wilde springen; ze vond het doodeng. Dus liet ik het maar zo.
Ik zag hoe Stan op de kast van zijn ene been op de andere sprong.
Ik grinnikte. ‘Zenuwachtig?’
‘Nou,’ bekende hij, ‘ik moet zeggen dat ik zoiets nog nooit gedaan heb! Ik ben niet slecht in turnen, maar zoiets heb ik toch nog nooit gedaan. Ik voetbal liever!’
‘Ik voetbal ook liever, maar dit geeft wel een echte kick.’
‘Wil ik best geloven! Alleen jouw gezicht al toen je er van af sprong!’
Ik wilde dat Stan er niet was geweest. Dat het Dominic was die mijn gezicht had mogen zien.
‘Wat moet ik doen?’ vroeg Stan toen we steeds hoger kwamen.
‘Als we hoog genoeg komen, zal ik het zeggen. Je moet iets meer naar voren gaan staan.’
Stan zette een stapje naar voren. ‘Verder!’ riep ik hijgend. ‘Anders kom je er niet bij!’
Best vermoeiend, schommelen – je hele lichaam heen en weer zwaaien – en tegelijk praten. Ik merkte dat ik meer ging zweten en mijn handen werden steeds natter. Hierdoor kon ik het touw niet meer goed vasthouden. Als dat maar goed ging…
Ook voelde ik mijn benen steeds meer trillen, soms had ik zelfs het gevoel dat ik steeds een beetje inzakte. Ik schudde wild mijn hoofd. Niet aan denken!
Ik deed dit voor Stan. Ik moest gewoon doorzetten en niet bij de geringste inspanning doodop raken. Had ik nou echt zo’n slechte conditie?
‘Zo beter?’ Stans stem riep me uit mijn gedachten. Ik draaide me om. ‘Ja! Prima zo! Bij de volgende zwaai moet je de touwen pakken…’ ik herhaalde alles wat Ten Hove mij nog geen kwartier geleden verteld had.
Bij de daaropvolgende zwaai ging er een trilling door de schommel. Een ergere trilling dan toen Ten Hove er op sprong. Kwam dat omdat Stan misschien zwaarder was of omdat hij iets minder soepel er op sprong? Ik dacht het laatste.
Hijgend stond Stan naast me. Ik keek opzij en keek recht in zijn ogen. Hij grijnsde, maar ik zag zweetdruppels op zijn voorhoofd.
Als vanzelf kwam hij overeind, dat hoefde ik hem al niet meer te vertellen. ‘Mooi zo!’ zei ik tegen hem.
‘En nu gewoon een keer springen?’
‘Nee…’ ik zei dat hij zijn handen om moest draaien, zodat zijn armen voor de touwen kwam. Hij nam alles in zich op, zonder te verroeren en knikte uiteindelijk. ‘Oké.’
Ik voelde de warmte van zijn hand boven de mijne en wenste dat het niet Stan was, maar Dominic was die naast me stond.
‘Bij de volgende ga je springen.’ Ik had hem al verteld wanneer hij moest springen: juist voor het dode punt.
‘Ik ga het doen!’ Stan lachte zijn witte tanden bloot. ‘Wat vind je ervan?’
‘Chill.’
‘Klopt,’ hij knipoogde naar me en onwillekeurig moest ik aan het voetbaltoernooi denken. Toen deed hij ook al zo!
Vertwijfeld vroeg ik me af of hij dat altijd deed of dat hij dit expres allemaal deed. Ik kende hem te slecht om het antwoord te kunnen weten. Hoewel ik het wel graag zou willen weten. Was dit nou normaal voor hem, knipogen? Deed hij dat bij alle meisjes? Vroeg ik me verward af.
Ik wist het antwoord niet en vlak daarna gingen we weer naar voren. ‘Springen!’
Schreeuwde ik. Ik zag hoe Stan aarzelde. Was hij bang…? Hij moest nú springen! Je mocht met zoiets niet aarzelen!
‘Springen! Springen!!’ ik brulde mijn longen uit mijn lijf en had zin om hem een harde duw te geven zodat hij er van af zou springen. Ik zag hoe zijn handen zich aan het touw vastklemden; zijn knokkels werden wit. Was dat bij mij ook zo geweest, de eerste keer?
‘Stan!’ schreeuwde een van de jongens. Het leek alsof Stan uit zijn trance kwam. Het had nog geen twee seconden geduurd. Het dode punt waren we bijna voorbij. Stan sprong.
Ik zag hoe hij zijn ogen stijf dichtkneep. Dat had ik de eerste keer ook gedaan.
Met een zachte plof belandde hij op de mat. Toen hij overeind kwam grijnsde hij van oor tot oor en stak zijn duim op.
‘Toppie!’ schreeuwde ik naar beneden.
‘Wat?’ schreeuwde Stan terug.
‘Top, man!’
‘Vet!’
Ik liet de schommel uitschommelen en belandde voor Stan op de dikke mat. ‘Goed gedaan.’
‘Voor herhaling vatbaar?’ Stan keek me schuin aan, smekend bijna. ‘Als meneer dat wilt… maar dan moet je het wel lief vragen!’
Stan knikte en knielde voor me neer. ‘Allerliefst zusje van Ricardo, je wilt vast nog wel een keer schommelen voor mij, hè?’
Mijn ja voelde als het jawoord in het gemeentehuis. Tja, ik had er zelf om gevraagd. Ik had kunnen weten dat hij dit zou doen. Het was mijn eigen schuld. Toch voelde het raar om zo ja te zeggen.
Hallo! Sprak ik mezelf toe. Het is maar een vraagje of je nog een keer wilt schommelen.
Ik stond op. ‘Soof, houd je het nog een beetje?’
‘Maakt niet uit. Anders zou ik me toch maar vervelen!’
‘Als je niet meer wilt, moet je het echt zeggen, oké?’
‘Ja.’
De onbekende jongens sloegen Stan op zijn schouder. ‘Wij gaan er van tussen!’
Ik moest grinniken. ‘Wat lach je nou?’ vroeg Stan wantrouwend.
‘Oh, Ricardo zegt dat ook altijd. Ik ga er van tussen. Dat klinkt zo grappig.’
‘Aha. Gaan we?’
‘Ja!’
Nu waren wij de enigen in het de gymzaal; Sofie, Stan en ik. In de zaal hiernaast hoorde ik luid gelach. Wat waren ze daar aan het doen? Dat was toch de stormbaan?
‘Kom op!’ Stan trok me omhoog. Ik klom op de schommel en toen we een beetje vaart hadden, ging ik staan. Stan had nu geen uitleg meer nodig en stond binnen de kortste keren naast me.
Juist toen Stan zijn handen had omgedraaid – en dus heel wankel stond – gebeurde het.
Hoe kwam het? Mijn benen begonnen nog heviger dan eerst te trillen. Mijn handen waren zo nat van het zweet dat ze van het touw gleden. Ik greep het touw weer vast en krampachtig probeerde ik me vast te houden. Mijn handen hadden geen grip meer op het stugge touw.
Toen gebeurde alles heel snel, maar heel anders dan ik verwacht had.
Een deur werd opengegooid en iemand kwam binnen stormen. Iets flitste langs me heen, maar raakte me niet.
Een bal?
Ik kromp in elkaar. Mijn ogen schoten door de zaal en vielen op Stan. Ik zag het gebeuren. Ik wilde schreeuwen, maar er kwam geen geluid uit mijn keel.
Ik zat daar maar, op mijn hurken. Mijn mond en ogen wijd open, maar ik deed niets. Het leek alsof alles opeens in slow motion ging.
De bal suisde langs me heen en trof Stan midden in zijn maag.
Stan slaakte een onderdrukte kreet en liet in een reflectie zijn handen los. Hij greep naar zijn maag en klapte dubbel.
Hij maakte een raar geluid en ik zag zijn ogen draaien. Ik zag hem vallen. Héél langzaam. Te langzaam.
Zijn hoofd schampte het stugge touw en hij viel langzaam naar voren. Hij raakte de kast en viel heel langzaam naar beneden. Er klonk een droge plof.
Naast me zag ik hoe Sofie ook bijna viel. Door de plotselinge schok kon ze zich niet meer beheersen en ik zag hoe een arm al slap naar beneden hing, langs haar zij.
‘Sofie!’ brulde ik. Ze hief haar hoofd op en staarde me aan. Haar ogen waren groot en geschrokken. ‘Houd je vast!’
Ze reageerde niet. Maar ik moest er van af! Als Sofie zich nu niet vast hield, viel ze er ook af. En er was geen leraar in de buurt!
We zouden alle drie te pletter vallen! Langzaam begon ik in paniek te raken.
Plotseling voelde ik iets over mijn hals schuren. Het was het touwtje van mijn Survival Plan.
Beheers je. Niet in paniek raken.
Ik kwam overeind en met krachtige stem riep ik naar Sofie: ‘Houd je vast! Goed vasthouden!’ ik keek haar doordringend aan en ze greep direct de touwen aan weerszijden van haar.
Ik keek niet langer naar Sofie, maar sprong in een reflex van de schommel. Op het verkeerde moment – de schommel was nog steeds hard aan het zwaaien.
Ik sprong veel te vroeg; een heel eind voor het dode punt. Ook stond ik rechts; alleen onder de middelste lag een dikke mat. Dat betekende dat ik op de kale vloer zou vallen.
Gelukkig raakte ik niet de kast maar ik kwam wel op een heel ongelukkige manier op de grond. De pijn vlamde door mijn voet. Even lag ik versuft op de grond, toen pas kreeg ik door wat ik had gedaan: ik was van het dak gesprongen, zonder een mat eronder. Ik had dood kunnen vallen.
Maar ik was niet dood en ik moest Stan redden. De aanblik op hem maakte me misselijk. Hij lag op de dikke mat in een heel vreemde houding.
Ik rende naar hem toe. Waarom juist ik? vroeg ik me wanhopig af. Ik haatte ziekenhuizen en ik zou nooit van mijn leven chirurg worden, of zo. Ik vond het altijd hartstikke fijn dat ze er waren, maar zelf… nooit.
Stan lag bewegingloos op de mat. Was hij dood?
Ik ging naast Stan zitten en voelde aan zijn pols. Een blij gevoel doorstroomde me. Hij leefde.
Voorzichtig draaide ik hem op zijn rug om te kijken of hij ergens verwondingen had. In een flits zag ik zijn hoofd draaien toen ik hem omdraaide. De zijkant van zijn hoofd was helemaal rood geweest. Ik wist niet hoe snel ik moest gaan kijken. Ik draaide heel voorzichtig zijn hoofd en vol afgrijzen staarde ik even naar zijn hoofd. Er zat een diepe wond waar bloed uitstroomde. Dit kon nooit goed zijn! Dit was vreselijk gevaarlijk! Ik vreesde het ergste, maar wat moest ik doen?
Ik kon hem hier niet in zijn eentje achterlaten!
Plotseling besefte ik met een schok dat Sofie er natuurlijk ook nog was. Ik draaide me om en zag hoe Sofie een beetje slap op de schommel hing, half zittend, half staand.
‘Sofie!’
Ze hief haar hoofd op. Sofie was vreselijk gaan slingeren toen ik er af sprong, begreep ik. Het kon zo maar zijn dat zij ook een klap had gehad. Ze zag er zo… apart uit.
Aan de jongen die alles veroorzaakt had, dacht ik niet meer. Die was trouwens allang verdwenen.
‘Sofie!!’ ik dwong haar me aan te kijken. ‘Ga hulp halen! En snel!’
Ze knikte als een slappe pop. ‘Waar… en wie dan?’
‘Weet ik niet!’ siste ik. ‘Gewoon – een gymleraar. Maakt niet uit wie. Ik denk dat ze hiernaast zijn bij de stormbaan!’
Ik zag hoe Sofie in beweging kwam en ik vertrouwde er op dat ze zou gaan. Nu keek ik weer naar die arme Stan. Hoe kwam hij eigenlijk aan die wond?
Ik veegde zijn blonde haar aan de kant, aan de punten kleefde rood bloed. Ik sloot even mijn ogen en beet op mijn lip. ‘Oké. Je kunt het. Jij gaat er nu voor zorgen dat hij niet dood gaat – maakt niet uit op welke manier. Je gaat je uiterste best doen om hem bij te brengen. Hij mag niet sterven! Doe alles wat je kunt, niet nadenken, gewoon doen.’
Ik moest naar mijn instinct handelen, begreep ik. Nadat ik mezelf had toegesproken, bekeek ik de wond zorgvuldig. Nu pas besefte ik dat ik op de een of andere manier een vriendschap had opgebouwd met Stan. Nu hij hier lag, besefte ik dat ik niet wilde dat ik hem zou kwijtraken.
Ik staarde even naar zijn knappe gezicht. Hij had ruwere trekken dan Dominic – doe normaal! Sprak ik mezelf toe.
Zorgvuldig haalde ik de rest van het haar weg dat aan het bloed kleefde. Het kon me niets schelen dat er nu ook bloed aan mijn handen kwam. Als het Stan kon redden, het zij zo.
Ik moest het bloeden stelpen. Maar hoe?
Een idee flitste door mijn hoofd, maar ik aarzelde. Kon ik dat wel doen? Ja. Resoluut scheurde ik een stuk stof van zijn shirt. Het was toch maar een schoolshirt, dat we perse aanmoesten met gym. En als het Stans leven kon redden…
Onder mijn handen kwam een deel van zijn gespierde buik bloot. Stel je voor, dat dit Dominic was…
Ik zette mijn verstand op nul. Ik mocht nu geen gekke dingen gaan denken. Ik vouwde het stuk stof een paar keer dubbel en drukte het voorzichtig op de wond.
Aan de randen begon het noodverband al gauw te doorweken. Ik veegde met de doek voorzichtig wat bloed weg en als ik nu het verband van de wond haalde, kon ik de randen van de snee goed onderscheiden. Arme Stan…
De snee was zo’n vijf centimeter lang en liep over zijn wang van boven naar beneden. Gelukkig raakte het de slaap net niet. Waar bleef Sofie met die leraar?
Alle gymleraren hadden EHBO, waar waren ze? Het duurde toch niet zó lang om die op te halen? Ze waren in de zaal hiernaast!
Ik zag weer bloeddruppels opwellen en drukte gauw het noodverband er weer op. Je kon de rode letters van het schoollogo al niet meer onderscheiden tussen het bloed. Ik verwisselde even van hand. De hand die zojuist op het ‘verband’ had gelegen, was rood aan de onderkant. Bloed van Stan.
Ik had het nooit verwacht om bloed van Stan aan mijn handen te hebben, dacht ik ironisch. Ik veegde mijn hand af aan mijn gymbroek, het kon me niet schelen dat er donkerrode vlekken op kwamen.
Ik keek even stil naar mijn hand. Mijn hand was lijkwit en trilde. Ik vergeleek mijn hand met de zijne. De zijne waren ook heel bleek. Maar de zijne trilden niet. Was het maar zo! Maar hij bewoog niet.
Ik legde mijn hand op zijn voorhoofd. Hij was warm. Nee, heet. Zijn voorhoofd voelde vreselijk heet aan. Mijn hand deed gewoon bijna pijn, maar ik liet hem liggen. Stan draaide zijn hoofd. Eindelijk! Kwam hij bij?
Ik draaide zijn hoofd voorzichtig weer terug, want anders lag hij op de wond. Zijn hoofd lag nu op mijn hand, zodat hij die niet weer kon omdraaien naar de verkeerde kant. Zijn blonde lokken kriebelden op mijn handpalm. Met mijn vingers hield ik het verband op zijn plek en mijn andere hand lag op zijn voorhoofd.
Toen sloeg hij zijn ogen op.
‘Stan!’ fluisterde ik verheugd. Hij kreunde zacht.
Hij greep naar zijn hoofd. ‘Aah.’
‘Niet doen!’ Voorzichtig duwde ik zijn hand weer terug. ‘Niet aankomen,’ waarschuwde ik.
‘Au…’ hij greep mijn hand en legde die terug op zijn voorhoofd. Het gebaar ontroerde me. ‘Je hebt koele handen…’ mompelde hij.
‘Wat is er gebeurd?’
Ik aarzelde, maar hij keek al heel helder uit zijn ogen. ‘Je kreeg een bal in je maag toen we op de schommel stonden. En toen denderde je er af.’
Waar bleef Sofie?
Ik draaide het verband even, zodat een stuk dat nog wit was ook rood kon worden. Vanuit zijn ogenhoeken zag Stan het bloed aan mijn handen. ‘Is dat mijn bloed?’
‘Ja.’
‘Dat is gevaarlijk…’ mompelde hij.
‘Bloedvergiftiging, bedoel je?’
‘Ja…’
‘Ik neem aan dat je geen aids hebt… bovendien, wat had ik anders moeten doen? Jou hier laten liggen? Echt niet!’
‘Bloedvergiftiging kan ook gevaarlijk zijn.’
‘Zal best, maar jij was nu het eerst in gevaar.’
Stan fronste zijn wenkbrauwen. ‘Hoe kom ik eigenlijk aan dat bloed?’
‘Dat vraag ik me ook af.’ ik merkte door zijn vraag dat hij goed bij zijn positieven was, dat was een goed teken. ‘Je schampte het touw met je hoofd. Het is nogal… ruw touw. Je kan daar zo je gezicht mee openhalen. Ik denk dat het zo gegaan is.’
‘Net als met papier. Daar kun je ook flinke sneeën van krijgen.’
‘Precies.’
Het bleef even stil.
‘Ik hoop dat je het niet erg vind…’ verbrak ik het zwijgen, ‘maar ik heb een stuk van je shirt gescheurd.’ Ik keek hem schuin aan en hij glimlachte. ‘Echt?’
‘Hoe moest ik anders aan verband komen? Ik kon je moeilijk hier laten leegbloeden!’
‘Ik ben trots op je...’
‘dat je dat durfde,’ vulde hij aan. ‘Ik zal het nooit vergeten. Echt waar. Ik zal je mijn leven lang dankbaar zijn.’ Hij keek me doordringend aan en ik bloosde. Dit was een heel andere kant van Stan. Een kant die hij niet zo vaak liet zien…
Nu was het mijn beurt om te glimlachen. Ik kende Stan eigenlijk amper, maar in die korte tijd was er veel gebeurd.
‘Waar is dat andere meisje?’
‘Sofie bedoel je? Die is een EHBO’er aan het halen, maar dat duurt een beetje lang.’
‘Nou, jij hebt het perfect gedaan.’
‘Meen je dat?’
‘Ja.’
‘Zelfs met mijn bloedvergiftiging?’
‘Je deed het om mij te redden! Hoe kan ik je daar nou ooit voor bedanken?’
Ontroert keek ik hem aan.
Toen begon hij opeens hevig te kreunen.
‘Stan…? Stan!’
‘Aah!’
Het klonk als een schreeuw van iemand in nood. ‘Stan! Wat is er?’
‘Mijn hoofd… het klopt en steekt… au, weer zo’n steek.’
Stan greep mijn hand en verplaatste die naar de andere kant van zijn hoofd. hij legde mijn hand op zijn slaap. ‘Wat doe je nou?’
‘Hij gaf geen antwoord, maar dat hoefde ook niet. Ik voelde het.
Hoofdpijn was maar zwak uitgedrukt. Ik voelde zijn huid kloppen onder mijn hand. Het voelde als het kloppen van een hart, maar dan nog erger. Ik zag hoe zijn borstkas snel heen en weer ging en hij hijgde.
In een reflex haalde ik mijn andere hand van het verband af – het bloeden was al opgehouden – en legde die op zijn borst. Ik voelde zijn borst onder mijn hand snel op en neer gaan. Hij zwoegde om adem binnen te krijgen, zag ik.
‘Stan…’ fluisterde ik. ‘Stan!’
Hij keek me moe aan. ‘Wat moet ik doen?’ hijgde hij hees. ‘Ik ben bang!’ zweetdruppels parelden op zijn voorhoofd.
Zijn ademhaling ging met horten en stoten. Als hij uitademde klonk er een schor gepiep. ‘Stan… Stan! Wat gebeurt er?’ met grote ogen keek ik hem aan.
Plotseling wist ik het.
Ik begon voorzichtig zijn borstkas te masseren. ‘Door je mond ademen…’ fluisterde ik doordringend. Hij gehoorzaamde me. ‘Goed, inademen… uitademen… Rustig blijven. Het komt allemaal goed.’ Ik praatte rustig op hem in. Ik wilde regelmaat in zijn ademhaling krijgen.
‘In, uit…’
Zelfs toen ik rennende voetstappen hoorde, ging ik door. ‘In, uit, in, uit.’
Ten Hove knielde naast Stan neer en nam, zonder iets te zeggen, het van me over. Ik ging op de rand van de dikke mat zitten en zuchtte diep. Het was voorbij, ik hoefde niets meer te doen. Nu alles voorbij was, begon ik hevig te trillen.
Al die tijd had ik mijn verstand op nul gezet, nu overvielen me alle emoties – die ik hard had tegengehouden.
Toen ik mezelf eindelijk weer onder controle kreeg, richtte ik me op Ten Hove en Stan. Sofie had iemand gehaald – eindelijk.
Ik zag dat het al weer beter ging met Stan, hij kon al weer vrijer ademen.
Na enkele minuten ging het zelfs zo goed dat Ten Hove tijd had om zijn hoofdwond te bekijken. ‘Hm, die is al gestopt met bloeden,’ mompelde hij. Hij wendde zich tot mij. ‘Goed gedaan.’ Het klonk kortaf, maar ik begreep hem wel. Hij had wel wat anders aan zijn hoofd. Had ik niet hetzelfde gedaan bij Sofie, weliswaar dan om haar niet te doen instorten?
Stan kwam overeind en ging zitten. ‘Ik voel me geradbraakt.’
‘Dat is te zien,’ zei Ten Hove. ‘Denk je dat je kunt lopen? Dan kunnen we je meenemen naar onze gymleraren kamer. Dan kunnen we alles beter bekijken.’
Stan knikte. ‘Ik denk het wel. Het is alleen mijn hoofd.’
Dat had hij mis. Stan kwam overeind en merkte dat hij zijn voet ook nog flink bezeerd had. ‘Je knalde tegen de kast,’ zei ik. ‘Daar zal het wel van komen.’
‘Gekneusd, denk ik,’ zei Ten Hove. Hij keek me aan. ‘Help je nog even?’
Ik knikte en begreep al wat er te doen stond. Ten Hove ging aan de linkerkant van Stan staan en ik aan de rechter. Stan legde zijn armen om onze schouders. Zo liepen we langzaam naar de kamer. Ten Hove was net te lang voor Stan, maar ik had precies de goed lengte. Daarom leunde hij meer op mij en ik beet mijn lip kapot, want ik wilde geen kik geven. Ik was ongemerkt ook hard door mijn voet gegaan, bij mijn niet zachtzinnige landing. Nu Stan zo op me leunde, hield ik het bijna niet meer. Ik kreunde zacht en Ten Hove wierp een bezorgde blik op me. Ik probeerde te glimlachen, maar dat lukte niet zo goed. Het deed echt pijn.
In de kamer zaten verscheidene gymleraren. Direct schoof meneer Whitford zijn stoel naar achteren toen hij ons zag. Hij wierp een snelle blik op ons en ging toen naar het aanrecht. Hij zocht de EHBO doos op en maakte wat doeken nat.
Ondertussen waren we de kamer ingekomen en meneer Whitford kwam naar me toe. Hij nam Stan voorzichtig van me over en ze hielpen hem in een stoel.
‘Zo,’ was Whitfords eerste reactie, ‘wat heb jij uitgevoerd?’
‘’k Ben van die schommel afgedenderd…’ mompelde Stan met zijn hoofd in zijn handen.
Meneer Whitford onderzocht snel en nauwkeurig de wond op Stans hoofd. ‘Dat ziet er niet zo mooi uit…! Je hebt geluk dat het in ieder geval is gestopt met bloeden, anders lag je nu al in de ambulance.’
‘Serieus?’
‘Ja. Heb jij dat gedaan?’ meneer Whitford keek mij aan. Ik knikte. ‘Ja, meneer.’
‘Dapper hoor!’ grinnikte hij. ‘Het bloedde zeker flink?’
Ik liet hem het stuk shirt zien van Stan. ‘Ai. Dat was inderdaad niet mis,’ zei hij toen hij de rode bloedvlekken zag.
‘Echt een Kaváfis!’
Ik grinnikte. Hoeveel mensen hadden me vandaag al bij mijn achternaam genoemd of mijn broers aangehaald?
Meneer Whitford legde vakkundig een verband aan.
‘Zo. Nog meer verwondingen?’
Ten Hove keek Stan vragend aan. ‘Je voet toch ook?’
Stan knikte.
‘Verwondde je die bij je landing, of…?’
‘Hij knalde ook nog tegen de kast aan, ik denk dat hij daar zijn voet bezeerd heeft,’ zei ik.
‘We zullen zien.’
Whitford wrong de natte doeken uit boven de gootsteen. ‘Eens even kijken. Evi, wil jij even helpen?’
‘Wie is Evi?’ zei ik. Ik had drommels goed door dat hij mij bedoelde, maar ik wilde niet dat hij me Evi noemde.
‘Oh, sorry,’ hij keek verward op, ‘ik bedoel jij. Zei ik al weer Evi?’
‘U leert het ook nooit!’
‘Raar, hè?’
‘Heel erg. Hoe verzint u het, u hebt Evi maar één jaar gehad en mij hebt u twee jaar gehad. En toch noemt u me altijd Evi.’
Ik herinner me nog goed dat Whitford altijd onze namen door elkaar haalde. Altijd noemde hij me Evi. En hoe vaak ik het hem ook verbeterde, nooit noemde hij me bij mijn eigen naam.
‘Vind je het erg als ik maar mijn oude gewoonte weer opneem?’
‘Om me Kaváfis te noemen, bedoelt u?’
‘Ja.’
‘Leuk,’ zei Stan, ‘met je achternaam worden aangesproken.’
‘Dat klopt tenminste nog voor de helft,’ zei ik. ‘Want Evi ben ik helemaal niet en een Kaváfis ben ik voor de helft. Trouwens, ik kan het je nog erger vertellen: hij noemde me zelfs wel eens Ricardo!’
‘Serieus?!’ vroeg Stan. ‘Noemde u haar echt Ricardo?’
Whitford keek me schuldbewust aan. ‘Sorry hoor, maar als ze voetbalt is het net Ricardo! Net zo’n rode bliksemschicht…’
‘So!’ Stan keek me verwonderd aan, ‘dat je voetbalde, dat wist ik wel. Als ik Whitford zo hoor ben je een echte prof!’
‘Helemaal niet waar!’ protesteerde ik.
‘Ze is wel goed,’ zei Ten Hove. ‘Waarom denk je anders dat ik de laatste tijd met de meiden mee voetbal in plaats van de jongens?’ hij knipoogde naar me en ik stak mijn tong naar hem uit. ‘Ik zou liever met de jongens mee voetballen, maar dat willen ze niet.’
‘Begrijpelijk, je bent een meisje,’ zei Whitford. ‘Niet dat ik het zou bekijk, hoor. Maar het is gewoon een feit.’
‘Ja…’ zuchtte ik. ‘Soms zou ik een jongen willen zijn.’
‘Alleen met voetballen?’ meneer Whitford keek me recht aan.
‘Nee,’ zei ik, na enig aarzelen. Normaal zou ik alles zeggen tegen hem, maar nu was Ten Hove erbij en Stan… ‘Niet alleen met voetballen. Leonard bijvoorbeeld, die reist de hele wereld over. Lijkt me fantastisch om te doen.’
‘En dat mag je niet van je ouders?’ Whitford keek me begrijpend aan.
‘Inderdaad.’
‘Waarom niet?’ vroeg Stan verbaasd.
‘Wat denk je? Een meisje in haar eentje de wereld over. Ze zien me al aankomen!’
‘Dan neem je toch iemand mee!’ vond hij.
‘Wie? Met een vriendin mag ik waarschijnlijk nog niet.’ Ik haalde mijn schouders op. ‘Het zij zo. Misschien ga ik wel gewoon.’
Het bleef even stil in de ruimte. Ik keek naar Whitford die druk bezig was het opgedroogde bloed van Stans hoofd weg te wassen.
Ik liep naar de deur van de kamer. Ik was van plan om naar de kleedkamers te gaan en iets warms te halen, maar Ten Hove hield me tegen bij de deur. ‘Ho eens even!’ Zijn warme hand lag op mijn schouder. Ik voelde zijn hand en dacht aan het voetbaltoernooi, toen diezelfde hand Dominic gefeliciteerd had. En nu lag die op mijn schouder.
Ik wilde doorlopen, maar hij voerde wat meer druk uit op zijn vingers. Hij hield me onzichtbaar tegen. Fronsend keek Ten Hove me aan. ‘Ik ga nog even jouw voet bekijken.’
‘Waarom?’
‘Hij doet je pijn. Nee, val me niet in de rede. Ik heb mijn ogen niet in mijn zak zitten; die voet doet je pijn.’
‘Straks,’ zei ik.
‘Oké.’
Ik haastte me naar de kleedkamers en merkte dat het inderdaad echt niet goed zat met mijn voet. De terugweg hinkte ik eerst, maar toen ik in het zicht kwam van de kamer probeerde ik weer normaal te lopen. Ik wilde me niet aanstellen. Ik was geen mietje.
Hoewel de felle pijnsteken het bijna onmogelijk maakten om door te lopen, liep ik stug door. Ik voelde Ten Hoves ogen strak op me toen ik de kamer weer binnenkwam.
Ik greep de sweater die ik had gehaald en liet hem over mijn hoofd glijden. Zo, dat was al beter. De capuchon die op mijn hoofd was blijven hangen, duwde ik gauw naar beneden. Ten Hove lachte. ‘En nu je voet.’
Hij duwde me in een stoel en trok trefzeker mijn rechterschoen uit. Zelfs dat had hij gemerkt! Dacht ik verwonderd. Die kerel had inderdaad zijn ogen niet in zijn zak zitten!
Zijn vinger betastten mijn voet en toen hij op mijn enkel duwde, schreeuwde ik het bijna uit van de pijn. Hij zag mijn gezicht vertrekken en stond op. ‘Je hebt je enkel gekneusd,’ ernstig keek hij me aan.
‘En nu?’
‘Verbandje, denk ik zo.’ Ten Hove opende de EHBO doos en haalde er een zwachtel uit. Hier had ik geen zin in. ‘Dat hoeft niet, het gaat wel weer over.’
‘Ja ja,’ zijn blik was spottend. ‘Kom op, niet zo zielig doen. Gewoon, voor de zekerheid. Anders kan je hem over een poosje echt in het gips doen.’
‘Ja ja,’ deed ik hem na.
‘Precies.’
Al snel was mijn voet een dikke witte bundel geworden. ‘Klaar.’ Ten Hove kwam overeind en gaf me een klap op mijn schouder. ‘Paar daagjes er omheen laten zitten en klaar is kees.’
‘Mooi zo.’
Ik trok mijn schoen weer aan, maar moest eerst de veters een eind los trekken. ‘Ik pas er niet meer in!’
‘Geen wonder, met zo’n voet,’ zei Stan.
‘Kaváfis…’ Het was toch wel even wennen, om steeds Kaváfis genoemd te worden.
‘Kaváfisje…’
‘Wel ja, ga het nog verkleinen ook!’ zei ik spottend.
‘Sorry hoor. Maar kun je even helpen?’
‘Waarmee?’ ik stond op uit de stoel. Ten Hove was weggegaan om wat eten te halen.
‘Ik moet een beetje opschieten, dus als jij nu even Stans schoenen uittrekt…’
Ik lachte. Het werd steeds gekker, hier.
‘Man, Whitford, dat kan ik zelf ook wel!’ vond Stan. Direct bukte Stan om zijn veters los te maken.
‘Hé, wacht eens even. Zo kan ik niet bij dat hoofd van je!’ protesteerde Whitford. ‘Bovendien, ik zou niet zo bukken als ik jou was. Of je zou nog meer hoofdpijn willen.’
Stan bleef stug doorgaan, maar ik kon aan hem zien dat het hem pijn deed. Ik legde mijn hand op zijn schouder en duwde hem terug in de stoel. ‘Blijf jij nou eens zitten! Man, je bent net bewusteloos geweest, weet je nog?’
Ik knielde bij hem neer, de pijn in mijn eigen voet negerend. ‘Gaat het wel met je voet, Kaváfis?’
‘Ja hoor.’
Ik bedoelde het tegenovergestelde, maar ik wilde helpen. Ik was niet zo’n stom watje die zich door het eerste het beste pijntje zich uit het veld liet slaan. Bovendien, in de uren hierna kon ik ook nog lang genoeg stil zitten.
Ik haalde de veters uit de eerste gaatje en trok hem vervolgens alleen omhoog. Uiteindelijk zaten de veters zo wijd dat ik Stans schoen met gemak van zijn voet kon halen. Naast me deed Whitford hetzelfde.
‘Wel ja, meneer,’ zei Stan. ‘Trek maar al mijn veters eruit! Kijk, Kaváfis doet het tenminste goed!’
Ik keek omhoog. ‘Wel ja, ga me ook maar Kaváfis noemen, joh.’
‘Sorry, Mir.’
Nu moest ik helemaal lachen. ‘Die afkorting gebruiken mijn vriendinnen ook altijd!’
‘En je vrienden?’
‘Die noemen me meestal voluit.’
‘Aha. Maar ik meen het wel, Whitford. Nu moet ik straks al mijn veters er weer in proppen.’
‘Wel ja… ik doe ook niets goed,’ zei hij quasi teleurgesteld.
‘U hebt zeker geen broers,’ zei ik.
‘Niet zulke als Ricardo en Leonard, nee. Leer jij zoiets van hen, dan?’
‘Nee… maar ik kreeg deze taak ook al toegewezen toen Ricardo zijn been had gebroken. Toen moest ik ook steeds zijn schoenen uittrekken. Ik moet zeggen dat ik het de eerste ook verkeerd deed, hoor.’
Whitford leek duidelijk opgelucht. ‘Dan ben ik gelukkig niet de enige.’
‘Ik vraag me trouwens af hoe u hierbij komt. Elke jongen trekt zijn schoenen zo uit – wat bent u eigenlijk?’
‘Een meisje, nou goed? Sorry hoor, ik was gewoon even in de war.’
‘Wat een ophef over de manier van schoenen uittrekken,’ grinnikte ik. Ik kon het komische van de hele situatie er wel inzien.
‘Nou, Kaváfis, wees maar blij met zulke broers. Ik merk wel dat zij jou de beste dingen bijbrengen. Handig hoor, van die praktische dingen.’
‘Het is anders wel handig! Als ik u zo bekijk…’
‘Mag ik ook bij ze in de leer?’ Whitford keek me smachtend aan.
‘Wat een onderwerp,’ zei Stan.
‘Inderdaad. Laten we het afkappen.’
‘Beter,’ vond ik. ‘Altijd van die jongensonderwerpen…’
‘Meen je dat?’ Whitford keek naar me op.
Ik haalde mijn schouders op. ‘Beetje wel. Maar ja, ik ben tussen de jongens opgegroeid, dus ik ben het wel gewend.’
‘Je had gewoon bijna geen kans om een meisje te zijn in jullie gezin!’
‘Hoe bedoelt u?’
‘Nou, meisjes spelen toch altijd met poppen.’
Ik schoot in de lach. ‘Dat heb ik inderdaad nog nooit gedaan in mijn leven!’
‘Wat deed je dan toen je klein was?’
‘Eh… ik las veel… bouwde hutten en ging boompje klimmen.’
‘Typisch iets jongens.’
‘Dat besef ik nu ook, ja.’
‘Nu pas? Je had toch wel meiden om je heen die anders deden?’
‘In Albanië niet.’
‘Das waar ook! Tenminste, die meiden zullen vast niet het zelfde hebben gedaan als meisjes in Nederland.’
‘Klopt, geld voor speelgoed hebben ze niet. Pas rond een jaar of vijftien, zestien worden ze hetzelfde.’
‘Hoezo?’
‘Even goed nadenken, Whitford.’
Ten Hove kwam de kamer binnenlopen en hoorde juist mijn laatste woorden. ‘Inderdaad, Whitford. Je mocht wel eens gaan nadenken.’
‘En bedankt!’ zei Whitford verontwaardigt.
‘Graag gedaan,’ antwoordde Ten Hove, terwijl hij nonchalant op de tafel ging hangen. ‘Nog interessante gesprekken gehad?’
‘Heel interessant,’ zei ik, terwijl ik Stans voetbalschoenen opzocht.
‘Mooi zo.’
Ik knielde weer neer bij Stan om zijn voetbalsokken uit te trekken. Ik dacht na over Whitford en Ten Hove. Whitford was in de eerste en tweede klas mijn gymleraar geweest en ik had het altijd goed met hem kunnen vinden. In die twee jaar had ik een goede band met hem opgebouwd en ik kon alles bij hem kwijt. Toen hij niet meer mijn gymleraar was, had ik dat heel jammer gevonden. Gelukkig had ik er net zo’n leuke voor teruggekregen: meneer Ten Hove.
Stan kreunde toen ik zijn rechtersok uittrok. ‘Je hebt toch geen zweetvoeten, hè?’
‘Valt wel mee – geloof ik.’
‘Ach, wat maakt het ook uit.’ Ik haalde mijn schouders op. ‘Ik heb erger meegemaakt.’
Whitford lachte. ‘Laat me raden – Ricardo? Ik weet nog wel, wat een vreselijke zweetvoeten hij altijd had. Hij had een keer zijn enkel verstuikt, niet normaal meer wat een stank.’
Stan had duidelijk meer moeite met zijn linkerbeen. Zodra ik zijn sok uit wilde trekken, verstrakte zijn been. Waarom had dat jong nou ook van die sokken aan tot zijn knie? Hoe moest ik die ooit uit krijgen?
Hoe dichter ik bij zijn enkel kwam, hoe meer zijn been verstrakte. Zijn been was onderaan ook dikker en een beetje rood. Ik zag hoe Stans gezicht vertrok toen ik heel voorzichtig de sok over zijn voet trok. Zijn spieren stonden tot het uiterste gespannen. ‘Whitford? Het is zijn linker.’
Whitford keek vragend naar Stan. Stan knikte.
Ik ging staan en er schoot een pijnsteek door mijn eigen voet. Ten Hove merkte het direct en hij sprong van de tafel om me vast te houden.
‘Gaat het?’ vroeg hij bezorgd.
Stan keek ook direct op toen Ten Hove dit zei. ‘Hm. Ja.’
Waarom was Ten Hove zo oplettend? Hij zag ook alles!
‘Je bloed stroomt niet goed door.’
‘Zal best.’
Hij keek me strak aan. ‘Je bent serieus een echte Kaváfis!’ hij klonk hard, bijna chagrijnig. ‘Besef je niet dat we je willen helpen? Waarom ben je zo hard voor jezelf?!’
Ik haalde mijn schouders op. ‘Zo ben ik nu eenmaal. Zo ben ik opgegroeid. Niet toegeven. Jezelf bewijzen.’
‘Zet het alsjeblieft van je af. Er zijn voordelen aan zo opgegroeid zijn, dat besef ik heel goed. Maar er zijn ook nadelen en nu zul je daarom het even aan de kant moeten zetten. Heb jij zin om je hele leven mank te lopen?’
‘Nee. Maar overdrijft u nu niet een beetje? Ik heb mijn enkel gewoon een beetje gekneusd.’
‘Misschien,’ zei hij peinzend. ‘Misschien overdrijf ik. Maar daarom is je enkel nog wel gekneusd en moet je uitkijken.’
‘Hoe kent u mij zo goed?’ zei ik plotseling.
Ten Hove wreef over zijn kin. ‘Hoe bedoel je dat?’
Ik aarzelde. Ik wilde mezelf niet blootgeven. Maar toch. Hij had juist gezegd dat ik dat wel moest doen. ‘U raakt steeds precies de gevoelige snaar – net als Whitford, trouwens.’
Ik zag dat Whitford heel even opkeek van Stans been. Hij knikte me toe en ik wenste dat Stan hier niet bij zat.
‘Ik vraag me af hoe u mij zo goed kent, hoe dat kan. Ik bedoel, u hebt me nog geen half jaar voor gym. En u hebt Ricardo en Evi ook nog nooit gehad, omdat dit uw eerste jaar hier op school is. Whitford bijvoorbeeld, die heeft Leonard zelfs ook nog gehad. Die kent hun. Maar u…’
Ik maakte mijn zin niet af en liet Ten Hove zelf zijn conclusies trekken.
‘Ik ken Ricardo heel goed.’
‘Wat?’ vol verbazing keek ik hem aan.
‘Jij zat toen nog niet op school.’
Ik keek hem niet begrijpend aan. ‘Waar hebt u het over…?’
Ten Hove glimlachte en sloot even zijn ogen. Toen hij ze weer opende begon hij te vertellen. ‘Ricardo is nu negentien, hè?’ ik knikte. ‘Tussen hem en mij zit twee, drie jaar. Ik wordt bijna 23 en hij wordt even daarvoor 20. Nu was het zo dat hij een klas had overgeslagen – groep zeven, toch?’
‘Ja, maar later is hij weer blijven zitten.’
‘Dat heb ik dan weer niet meegekregen, maar ik ben op de basisschool juist blijven zitten. Daardoor kwam het dat ik net een klas hoger zat dan hij. Nu moet je weten dat ik vroeger hier ook op school heb gezeten… ken je meneer Ten Hove, van geschiedenis?’
Ik dacht even na en wist toen wie hij bedoelde. ‘Ja.’
‘Dat is mijn vader.’
Nu vielen alle puzzelstukjes op z’n plaats.
‘Ik trok veel met Ricardo op. Met voetbal zat ik bij hem in het team, ga zo maar door. Ik leerde hem kennen – zijn goede en zijn slechte kanten. Ik begreep hoe hij dacht. Ik kende hem door en door, meer dan hij zelf wist. Nu ik jou zo zie…’
Ten Hove aarzelde even. ‘Je lijkt op hem. Meer dan ik in eerste instantie dacht. Bij elke les zie ik weer wat nieuws. Nou ja, nieuws… bij elke les herken ik weer iets in jou dat Ricardo ook had.’
‘Heeft,’ verbeterde ik hem.
‘Ja…’ zei hij peinzend. ‘Begrijp je het nu?’
Ik knikte en ik zou wel door de grond willen zakken. Ten Hove kende me door en door, ik voelde het. Hij wist hoe ik me nu voelde. Hij wist… alles! Hij wist hoe ik dacht, ik was een open boek voor hem! De muur die ik om mezelf had heen gebouwd, waarvan ik dacht dat hij alles van mijn innerlijk tegenhield, was zo maar afgebroken.
Het was een te grote schok voor me. Ik voelde me als iemand die op de behandeltafel bij de dokter lag. ‘Kindje, vertel me alles. Waar heb je last van?’[i]
Die dokter wist alles van je. Ik voelde me naakt.
Plotseling dacht ik aan Stan. Hij zat bij Evi in de klas! Stel je voor dat hij alles zou doorvertellen!
Ik keek naar hem en zag aan zijn gezicht dat hij zoiets nooit zou doen. Opeens besefte ik dat hij helemaal niets wist. Dat hij niet wist hoe ik me nu voelde. Hij kende alleen het verhaal van Ten Hove. Het verhaal dat ik op Ricardo leek. Nou én.
Rustig blijven, dacht ik. Ten Hove vertelde je alleen wat je wilde weten. Eigen schuld, dikke bult.
Een lach brak door op Ten Hoves gezicht. ‘Mag ik nu eindelijk naar je voet kijken? Zonder dat je zegt dat het geen pijn doet?’
Ik grijnsde. ‘Vanaf nu mag u altijd mijn voet bekijken, als u dat wilt.’
‘Dat hoeft nou ook weer niet.’ Ten Hove haalde het verband van mijn voet en deed het wat losser zodat het bloed vrijer kon stromen.
‘Je hebt trouwens ook wel geluk dat ik Ricardo ook zo goed ken.’
Ik keek op. ‘Wat dan?’
‘Ik wist precies hoe Ricardo reageerde in moeilijke situaties. Ik wist wat hij deed als hij boos was…’
‘…En dat was niet mis,’ vulde ik hem aan. Verrast keek Ten Hove me aan. ‘Ik ken hem ook, Ten Hove,’ zei ik vermoeid. ‘En jammer genoeg ken ik mezelf ook.’
Weer bleef het stil. Ten Hove had een grapje willen maken over hoe ik zou reageren als ik boos was. Maar het was zo. Ik reageerde net als Ricardo.
Het was de bittere werkelijkheid waar ik nu wat van proefde. En ik vond het niet lekker.
En het kwam allemaal door dat joch die zijn bal in Stans maag schoot.
‘Heb jij het nooit erg gevonden dat je rood haar hebt?’ Ten Hove vuurde deze vraag op me af toen we aan het eten begonnen. De bel was allang gegaan en de pauze was ook al voorbij. Het zesde uur was nu begonnen, maar wij zaten nog steeds in de het gymlerarenkamertje. Ik dacht aan mijn klas die nu bij Nederlands zat. Ten Hove had wat eten gehaald – cup-a-soup en bolletjes.
Whitford, Ten Hove, Stan en ik zaten nu rond de tafel te eten. En Ten Hove vroeg me of ik het wel eens erg vond om rood haar te hebben. Tja. Wat moest je daar nou op antwoorden?
Ik aarzelde even en antwoordde toen. ‘Ja, soms vind ik het vreselijk.’
‘Werd je nooit gepest, of zo? Dat hoor je vaak van mensen met rood haar.’
Ik haalde mijn schouders op. ‘Valt wel mee. Trouwens, dat van mij is ook niet zo felrood. Vroeger wel… bij mij gaat het nu een beetje een bruine kant op. Maar ik ben nooit gepest. Soms hoorde je natuurlijk wel iets als ‘rooie’ of zo, maar dat was van mensen waar ik het van kon hebben.’
‘Hoe bedoel je dat?’ Whitford keek me geïnteresseerd aan.
‘Gewoon, van mensen waar van ik wist dat ze het niet echt zo menen… ja, hoe zeg je dat.’
‘Je loopt er dus niet vaak tegenaan?’
‘Tjonge,’ ik grinnikte, ‘wat een psychologische gesprekken allemaal!’
‘Soms is het wel goed om een gesprek met wat meer diepgang te hebben, hier op school,’ knikte Stan.
‘Maar of ik er tegenaan loop? Tja, het enige waar ik echt niet tegen kan is dat we er feitelijk niets aan kunnen doen. Ja, we kunnen natuurlijk ons haar verven, maar van nature hebben we rood haar. En daar kunnen we niets aan doen. Wat kunnen wij er aan doen dat rood haar nu eenmaal minder voorkomt dan blond of bruin haar? Wat nou als blond zo zeldzaam was geweest als rood haar, dan waren blonde mensen gepest. Ik kan er niet zo goed tegen dat mensen die pesten daar niet aandenken. Dat ze het net zo goed zelf konden zijn. Ik weet zeker dat als er evenveel roodharige mensen zouden zijn als bruinharige, dat roodharigen niet meer gepest zouden worden!’
Whitford streek over zijn kin. ‘Daar zou je wel eens heel goed gelijk in kunnen hebben.’
‘Maar,’ wilde Ten Hove weten, ‘wat Whitford net zei, hè, iets van rode bliksemschicht. Kan je daar wel tegen?’
‘Dat is heel anders,’ zei ik. ‘Dat is net als wat ik eerder heb gezegd: van sommige mensen kun je het hebben, je weet dat ze het niet als pesten bedoelen. Maar gewoon als de waarheid.’
‘Waarheid.’ Stan herhaalde mijn laatste woord. ‘De waarheid zeggen moet ook niet altijd.’
‘Nee, daar heb je natuurlijk gelijk in. Maar soms moet je het wel zeggen en dan moet je wel begrijpen dat het niet als pesten bedoeld is.’
Ik roerde in mijn cup-a-soup. Tomaat. Een stukje vermicelli kwam bovendrijven. Gedachteloos duwde ik het weer naar onderen met mijn roerstaafje.
‘Nou, je hoort het, Whitford. Jij kunt alles zeggen tegen haar.’
‘Jij ook, hoor,’ zei ik tegen Ten Hove. Ik keek hem schuin aan. ‘Ik denk – tot nu toe – dat ik het ook wel van jou kan hebben.’
‘Mooi zo,’ zei Ten Hove tevreden. ‘En je zult niet gauw vergeten dat je dit gezegd hebt!’
Vanaf wanneer sprak ik Ten Hove aan met ‘je’?
Sinds hij het verhaal had verteld van hem en Ricardo? Gek om te bedenken dat hij veel met Ricardo omging. Dat had hij nooit verteld. Opeens herinnerde ik me wat Ricardo een keer had gezegd: ‘Ten Hove kan hartstikke goed voetballen.’
Dat zei hij toen ik had verteld aan tafel dat hij mijn gymleraar zou worden. Ik had me afgevraagd hoe hij dat wist, nu wist ik het.
Zonder na te denken zei ik het. ‘Ricardo zei een keer dat u hartstikke goed kan voetballen!’
‘Dat ik dat nog een keer mag horen,’ lachte hij. ‘Vroeger wilde hij dat nooit zeggen – hij was te trots! En wat vind jij?’
‘Hetzelfde,’ en ik meende het.
Ten Hove leek me even te bestuderen. ‘Je hebt dezelfde kin als Ricardo!’ zei hij opeens. Ik schoot in de lach. ‘Dat je oplettend bent, is inderdaad waar! Maar je hebt wel gelijk. Ze zeggen altijd dat Evi en ik op elkaar lijken, maar eigenlijk lijk ik meer op Ricardo. Geen opscheppen hoor – alleen de waarheid.’
‘Komt omdat jij een meisje bent en Ricardo een jongen,’ wist Stan. ‘Ik zou je ook eerder vergelijken met Evi, omdat jullie beiden meisjes zijn.’
Ik grinnikte. ‘Iemand zei een keer: die jongen daar, is dat jou broer? Je hebt precies dezelfde vorm hoofd! Ik antwoordde dat ik dat niet zo vaak hoorde en later zei diegene: jij lijkt helemaal niet op je zus! Dat was zó nieuw voor mij. Zoiets had ik nog nooit gehoord! Ik heb allemaal foto’s opgezocht van Ricardo, Evi en mij. Van de zijkant van ons hoofd en van de voorkant. Ik heb het haar eraf geknipt en uiteindelijk kwam ik tot de conclusie dat ik inderdaad meer op Ricardo leek dan op Evi. Ricardo had alleen zwaardere wenkbrauwen.’
Whitford lachte. ‘Ik zie je al voor me… hoe oud was je toen?’
Ik dacht even na. ‘Twaalf?’
‘Best jong nog… je bent nu vijftien?’
‘Bijna. Later heb ik trouwens ook nog een foto opgezocht mijn jongste broertje Jurrian en er bij gehouden. Toen heb ik ze vergeleken met foto’s waar we allemaal breeduit lachten en ik zag dat Jurrian en Evi dezelfde kin hebben. Zo’n clownskin. Met zo’n punt aan de onderkant. Die van mij en Ricardo echter, waren meer hoekiger. Dat was echt allemaal geheel nieuw voor me.’
‘Alsof er een nieuwe wereld voor je openging,’ begreep Ten Hove. ‘Eindelijk heb je iemand gevonden die op je leek – en niet alleen in uiterlijk.’
Ik knikte en wist wat hij bedoelde.
‘Hoe gaat het met je hoofd, Stan?’ vroeg Whitford.
Stan haalde zijn schouders op. ‘Het begint weer een beetje te kloppen.’
Ik kwam direct overeind. ‘Stan? Toen dat daarnet gebeurde, werd je daarna heel benauwd…’
Ik dacht aan mijn hand die op zijn slaap had gelegen. Aan de hand die even later op zijn borst had gelegen. Ik voelde weer zijn gespierde borstkas onder mijn hand. Groot en sterk. Maar toch had hij geen adem kunnen halen. Het maakte me angstig.
Weer voelde ik het kloppen van zijn hart onder mijn hand. Het enige verschil was dat mijn hand nu niet op zijn borst lag, maar een bekertje tomatensoep vastklemde. Een wereld van verschil voor de buitenwereld. Maar niet voor mijn gedachten. In mijn gedachten zat ik weer naast me, op mijn knieën. Hoe ik uit alle macht probeerde hem adem te laten geven. Ik besefte dat ik dat niet had gekund. Als hij geen adem had gekregen, was hij nu misschien wel…
Niet aandenken.
Stan glimlachte naar me. ‘Het maakt niet uit. Ik haal het wel – hoop ik.’
‘Als je het weer benauwd krijgt, bel ik per direct een ambulance,’ zei Ten Hove ernstig. Stan knikte. ‘Prima.’
‘Hoe deed jij dat eigenlijk?’ vroeg Whitford aan mij. ‘Ben jij gewoon van die schommel afgesprongen?’
Ik wist dat zoiets niet had gemogen. Ik had te pletter kunnen vallen. En dan was het mijn schuld geweest – of waren zij dan verantwoordelijk?
Feit was, dat ik iets gevaarlijks had gedaan wat niet gedaan had mogen worden. Toch had ik het gedaan. Om Stan te redden.
Stel je voor dat ik echt te pletter was gevallen? Wat dan?
Dan zat ik hier nu niet. Het maakte me bang.
Ik staarde naar het bekertje in mijn hand. Ik kneep erin en er kwam een deuk in. Waarom hield ik niet op?
Ik draaide het bekertje rond en rond in mijn hand en las telkens weer dezelfde woorden. Cup-a-soup, cup-a-soup, cup-a-soup.
Ik voelde een hand op mijn schouder. Ten Hove zat gehurkt naast me.
‘Miryam Kaváfis.’
Ik zei niets, maar draaide het bekertje nog een keer rond. De letters dansten voor mijn ogen. Cup-a-soup.
‘We hadden niet zo veel moeten praten,’ zei Ten Hove. ‘Dan was dit niet gebeurd.’
Ik schoot overeind en keek hem niet-begrijpend aan. ‘Wat was er dan niet gebeurd?’ Ten Hove haalde zijn hand door zijn haar. ‘Begrijp me alsjeblieft niet verkeerd – ik bedoel niet het ongeluk van Stan. Ik bedoel; je hebt al die tijd je emoties uitgeschakeld. En nu begin je eindelijk tot jezelf te komen.’
‘Nu pas…?’
‘Ja. Net zat je er aan te denken wat er gebeurd zou zijn als jij niet was gesprongen, als jij Stan niet had kunnen helpen. Toch?’
Ik staarde hem verbluft aan. ‘Ben je een waarzegger?’
‘Nee. Ik heb alleen gestudeerd voor gymleraar en daar komt dit ook in te pas… bovendien weet ik door een heel aardige jongen nu hoe jij zou reageren.’
‘Ricardo.’
‘Precies.’
‘Je kent hem wel heel goed.’
‘Ik was bij een uitbarsting. Dan leer je hem goed kennen.’
‘Nu hebben we het al weer over mij en Ricardo.’ Ik had geprobeerd er een grapje van te maken, maar dat was niet gelukt.
‘Inderdaad. Sorry, ik kan er niets aan doen. Je doet me zoveel aan hem denken.’
‘Je klinkt alsof je zijn beste vriend was.’
‘Misschien was ik wel zo de enige ongeveer die hem begreep – afgezien van zijn jongste zusje.’
Een glimlach brak bij me door. ‘Dat klinkt gek, hè? Het jongste zusje van Ricardo.’
‘Misschien.’ Ten Hove legde een arm om mijn schouders en ik voelde me veilig. Net als Leonard of Ricardo, als ze hun arm om me heen sloegen.
Plotseling dacht ik aan Leonard die moe werd van onze ruzies thuis. Als we dan met z’n tweeën op de bank zaten en hij zijn hoofd op mijn schouder legde en insliep. Hoe gelukkig ik me dan voelde. Nu pas besefte ik hoe veel ik van mijn beide broers hield.
Ten Hove ging steeds zachter praten. ‘Jij hangt heel erg aan je broers, hè?’
‘Ja… ik vergelijk mezelf voortdurend met hen.’
‘Dat is te verwachten, als je zoveel met ze omgaat.’
Hij ging nog zachter praten en fluisterde wat in mijn oor. ‘Jij hebt problemen thuis.’
Het klonk als een feit, een conclusie. Ik kneep mijn ogen tot spleetjes. ‘O ja?’
Ten Hove glimlachte triest. ‘Als je Ricardo kent, ken je ook de thuissituatie, Miryam.’
Hoeveel wist Ten Hove? Wist hij het van mama, dat we altijd ruzie hadden? Van Kevin? Wat had Ricardo allemaal verteld?
Ik begreep het niet meer. Waarom deelde ik dit allemaal met de man die in het team van Dominic had gezeten? De man die naast Dominic had gestreden voor de overwinning?
Misschien juist daarom wel. Omdat ik wist dat ik hem kon vertrouwen – net als Dominic.
‘Miryam…’ het klonk aarzelend. ‘Ricardo heeft me verteld over jou. Hoe je moeder jou wilde beschermen – voor Kevin.’
Ik schoot overeind. ‘Mijn moeder me beschermen?!’ ik lachte spottend. ‘Ik heb alleen maar ruzie met haar! Wat vertelt Ricardo allemaal voor onzin?’
‘Is geen onzin. Het is een beetje lastig om uit te leggen…’
‘Nu wil ik het weten ook!’
‘Misschien heb je gelijk,’ hij wreef over zijn kin. ‘Nu moet ik het wel vertellen. Sorry, ik had mijn mond moeten houden.’
Verrek, Stan zat hier ook nog! Ik zag hoe hij met grote ogen naar me staarde. Hij begreep er natuurlijk niets van. Nee, hij zou wel in een fijn gezin opgegroeid zijn. Een gezin zonder ruzies.
‘Kaváfis, nu moet je niet Ricardo de schuld geven.’ Ten Hove keek me doordringend aan. ‘Hij moest zijn verhaal kwijt. Dat snap je toch wel? En ik vind het goed dat hij het verteld heeft. Anders zou hij het allemaal opkroppen en dan komt het er een keer uit… en je weet niet hoe.’
‘Ja,’ zei ik sarcastisch. ‘Zoals bij mij.’
Ten Hoves mond viel open. ‘Zoals bij jou?’
Ik dacht aan die keer dat ik had geschreeuwd tegen haar dat ik haar haatte. Ten Hove had gelijk. Ik had het iemand moeten vertellen, dan was dat niet gebeurd. Dan had mama – of Kevin? – me niet geslagen. Maar wie had ik het ooit moeten vertellen?
Ik raakte steeds meer in de knoop. Had ik het Linde moeten vertellen? Nee, daar had ik geen zin in. Bovendien wist ik niet of ik haar nog kon vertrouwen, na Joshua en Johnny.
‘Ik zal je vertellen wat Ricardo zei. Hij zei: “Mijn zusje lijkt op Kevin. En mijn moeder weet niet hoe ze daar mee om moet gaan. Ze was juist zo blij dat ze nog een meisje had gekregen en wilde haar beschermen voor Kevin.” Miryam, begrijp je hoe moeilijk het kan zijn als je dan merkt dat het meisje dat je probeert te beschermen lijkt op haar aanvaller?’
‘Waarom zou Kevin mij aanvallen?’
‘Misschien heeft hij daar zijn redenen voor. Heeft hij dat nooit gedaan?’
Ik groef in mijn verleden. Had Kevin me wel eens geslagen? Nou ja, hij sloeg niet echt… hij pijnigde me met woorden, ik wist het weer. Hij wilde dat ik bang werd. Bedoelde Ten Hove dat met aanvallen?
Bedoelde hij de keren dat ik onder de tafel was gekropen, omdat Kevin en papa keihard tegen elkaar schreeuwden?
‘Het is zo, hè. Ik zie het aan je gezicht,’ zei Ten Hove. Hij klonk niet triomfantelijk omdat hij het wist, eerder verdrietig.
Ik sloot mijn ogen en praatte als in trance. ‘Ik was de vorige dag acht jaar geworden. Ik weet het nog, Kevin en mijn vader hadden ruzie gekregen.’ Ik concentreerde me even om de beelden weer boven te krijgen. ‘Kevin schreeuwde: “Pa, je verwend het kind! Moet je kijken wat je haar allemaal geeft… het is gemeen! Vroeger kreeg ik veel minder, jullie gaven me niets! Ik moest altijd blij zijn met iets kleins, dat deden jullie expres! Om me te pesten! Ik kreeg nooit iets! En jullie trokken de andere jongens ook altijd voor, altijd. En dan bedoel ik niet trokken maar trekken. Ik zocht het altijd maar uit als kind! Jullie haatten mij!” hij schreeuwde heel hard en luisterde niet naar mijn vader. Hij ging nog meer dingen opnoemen uit zijn kindertijd. Vreselijke dingen – allemaal de schuld van mijn ouders. Dat ze hem sloegen, en zo. Ik was zó vreselijk bang. Hij stond daar te razen en te tieren in de kamer. Ik gleed van mijn stoel en ging in een hoekje onder de tafel zitten.
Ricardo had zich ook in de ruzie gemengd, omdat papa Kevin niet aankon. Hij zei: “Als je nog één keer zo iets zegt, sla ik je in elkaar!” hij was woest en ik wist dat hij Kevin zou slaan. Kevin ging door en toen sprong Ricardo boven op hem en begon te slaan. Ik zat onder de tafel en ik was vreselijk bang. Plotseling had ik wat achter me gevoeld. Het was Leonard, hij had me opgepakt en hij bracht me naar boven. Hij draaide de deur op slot en hield mijn oren dicht zodat ik het geschreeuw van beneden niet kon horen. Een uur later, toen het weer een beetje rustiger was geworden, ging Leonard naar beneden. Hij draaide de deur weer op slot toen hij naar beneden ging. Ik was in mijn eentje in zijn kamer en ik was bang dat Kevin zou komen. Ik kroop onder Leonards bed. Toen Leonard terugkwam haalde hij me onder zijn bed vandaan en droeg me de trap af. Hij hield zijn hand voor mijn ogen in toen hij de kamer inging, maar ik had het al gezien. Er lag glas op de grond en Ricardo’s gezicht zat onder het bloed. Kevin was er niet meer. Leonard ruimde de bende op en ik bleef de hele tijd bij hem. Hij zorgde voor Ricardo en zorgde dat ik niet uit zijn zicht verdween. En het leven ging weer verder. Heel lang kwam Kevin niet, maar later weer wel. En de ruzies gingen niet over.’
Ik had het hele verhaal toonloos verteld. Ik opende mijn ogen. Ten Hove trok me tegen hem aan streelde me over mijn rug.
‘Sorry,’ zei hij. ‘Door mij heb je al die herinneringen weer opgeroepen…’
‘Het maakt niet uit,’ zei ik.
‘En toen was je acht?’ vroeg meneer Whitford.
‘Ja.’
‘Afschuwelijk.’
Ik kwam overeind. ‘Ten Hove, Whitford, lijk ik echt op Kevin?’
‘Ik ken Kevin niet,’ zei Ten Hove met afgewend hoofd.
‘Misschien lijk je op hem,’ zei Whitford. ‘Misschien in uiterlijk, misschien ook wel iets in je innerlijk. Jullie zijn niet voor niets broer en zus.’
‘Het ligt er ook aan hoe je opgroeit,’ zei Ten Hove. ‘Misschien lijk je wel heel veel op Kevin, maar komt het anders openbaar. Je hoeft niet bang te zijn om op hem te lijken. Als hij zijn boosheid heel veel heeft ontwikkeld, als dat steeds groeide, werd hij zo. Maar als jij er voor zorgt dat zoiets bij jou niet kan gebeuren, hoef je niet op hem te lijken. Begrijp je dat?’
Ik aarzelde. ‘Niet helemaal.’
‘Stel je voor,’ vertelde Whitford. ‘Je hebt twee potjes met in elk een zaadje. De ene zet je in het licht, de ander in het donker. Waar zal er een plantje uitkomen?’
‘Die ene in het licht.’
‘Precies. Als jij er voor zorgt dat er geen licht komt bij sommige karaktertrekken, kunnen ze ook niet groeien. Kevin liet er wel licht bij komen en daarom is hij zo.’
‘Je kunt er zelf voor zorgen dat je niet op hem gaat lijken,’ vulde Ten Hove aan.
‘Maar…’ zei ik aarzelend. ‘Soms kan ik het echt niet tegenhouden, dan moet ik gewoon schreeuwen of met iets smijten!’
‘Dat heeft iedereen wel eens,’ Stan mengde zich ook in het gesprek. ‘Dan word je echt niet meteen zo. Ik heb dat ook zo vaak. Dan smijt ik allemaal dingen tegen de muur.’
‘Stan heeft gelijk,’ vond Whitford. ‘Hou de dingen die je kunt tegenhouden, tegen. Meer kun je niet doen.’
‘Ik ben zo bang dat ik later net zoals Kevin wordt…’
‘Kevin is ook vijftien jaar geweest, en ik wed dat hij toen even boos als nu was. Hij is gewoon zo. Jij bent nu al heel anders dan hij op vijftienjarige leeftijd. Dus waarom zou je nog hetzelfde worden als hij?’
‘Trouwens, ik weet zeker dat Kevin ook goede dingen heeft!’ zei Whitford opeens.
Ik dacht even na. Inderdaad. Kevin had ook zijn goede kanten. ‘Alleen laat hij die veel minder zien.’
‘Als hij boos is, denk dan aan zijn goede kanten,’ adviseerde Ten Hove.
‘Waarom worden jullie geen vertrouwenspersonen?’
Ten Hove lachte. ‘Daarvoor zijn we niet opgeleid, toch Whitford?’
‘Ja. We krijgen wel wat in onze opleiding, maar die opleiding is toch echt bedoeld voor gym geven!’
‘Trouwens – om even op net terug te komen – nu begrijp ik waarom je zo aan Leonard en Ricardo hangt. Ze hebben je beschermt. Ik vind het dapper van Leonard dat hij je meegenomen heeft en je beschermt heeft. Ik denk dat ik zelf heel hard zou mee gaan slaan, of zo iets. Ik zou maar blij zijn met zulke broers!’
‘Ben ik ook!’ zei ik tevreden. ‘Leonard blijft altijd heel kalm en zulk soort situaties. Als enige in ons gezin.’
‘Niet!’ zei Stan beslist. ‘Jij ook!’
‘Huh?’ onbegrijpend keek ik hem aan.
‘Nou… toen ik van die schommel afviel en bewusteloos op de grond lag, reageerde je ook heel kalm. Zou ik echt niet gekund hebben.’
‘Hoe weet je dat nou,’ zei ik. ‘Jij was bewusteloos! Hoe kan je dan weten dat ik kalm bleef?’
‘Omdat toen ik bij kwam mijn hoofd verbonden was en toen ik zo benauwd was, bleef je ook rustig.’
‘Je wilt niet weten hoe bang ik was.’
‘Dat liet je anders niet merken.’
‘Net als Leonard, die liet ook niet merken dat hij bang was,’ vulde Ten Hove aan. ‘Tenminste, ik weet zeker dat hij ook bang was met die ruzie… Hoe oud was hij toen eigenlijk?’
‘Zestien – zeventien jaar.’
‘Dan was Ricardo toen veertien!’
‘Ja.’
‘En hij durfde Kevin in elkaar te slaan?!’
‘Kennelijk.’ Met een schok bedacht ik dat ik ongeveer even oud was als Ricardo toen. Zou ik hetzelfde hebben gedaan? Ja.
Ik wist het zeker. Als ik boos was, dacht ik niet meer na. Ik zou ook op Kevin zijn gesprongen niet meer nadenkend over mijn eigen veiligheid.
‘Jongens, ik stel voor dat we de boel een beetje opruimen. Ten Hove en ik hoefden dit uur niet zo veel te doen, omdat er vrij gym is. Maar jullie moeten wel weer naar de les, denk ik zo. Of nou ja… gaat dat lukken, denken jullie? Stan, misschien kun jij beter gewoon naar huis gaan. Jij woont toch hier in Arnhem?’
Stan knikte. ‘Ik bel mijn ouders wel, ik ga niet nu fietsen.’
‘Goed idee. Fietsen in jou situatie is inderdaad niet zo slim. En Kavvy, wat doe jij? Van mij mag je het laatste uur ook wel vrij, maar ik weet niet hoe de school daar over denkt.’
‘Kavvy?!’
‘Grapje. Afkorting van Kaváfis,’ legde Whitford uit.
‘Ik voel me net een cavia.’
We schoten in de lach. ‘Sorry, Kaváfis,’ zei Whitford lachend.
Er klopte iemand op de deur. ‘Ja?’ riep Whitford.
Een jongen van een jaar of zestien opende de deur. ‘Meneer, kan u even helpen?’
‘Natuurlijk, Rick,’ zei Whitford.
‘Nou, jullie horen het,’ zei hij terwijl hij zich omdraaide. ‘Ik moet er van door.’
Stan lachte en knipoogde naar mij. ‘Ik ga er ook van tussen.’
Ik zond hem een brede grijns terug. ‘Dan ga ik ook maar.’
Toen we door de brede gang liepen, zei ik tegen Stan: ‘Je houd je mond, hè!’
‘Mag ik het ook niet aan Evi vertellen?’
‘Dat al helemaal niet.’
‘Oké.’ Hij vroeg niet waarom. Misschien begreep hij het wel gewoon.
Hij duwde de deur voor me open en ik stapte het plein op. De eerste die ik zag toen ik naar buiten kwam, was Dominic. Ik herkende hem aan zijn manier van lopen en dat hij zijn handen in zijn zakken had. Ik keek naar zijn donkere haar en bekeek zijn zekere tred. Ik was bang dat mijn hart zou barsten van liefde.
In gedachten voelde ik zijn armen om me heen. Ik was bang dat ik zou gaan gillen of zoiets – uit pure balorigheid en verliefdheid.
Nu pas besefte ik dat ik heel, heel veel van hem hield.
We liepen naar het schoolgebouw, met Dominic nog steeds voor ons. Ik had nu alle tijd om hem te bestuderen. Zijn donkere haar dat iets omhoog stond…
Toen we de garderobe inkwamen, passeerden we hem, omdat hij zijn jas uittrok en ophing. We bleven nog even staan in de schoolstraat. ‘Wat ga jij doen? Neem je dit uur nog vrij?’
Ik keek op mijn mobiel. ‘Dit uur is bijna voorbij. Wacht eens, het laatste uur heb ik een high-tea!’
‘Waarom dat?’
‘Er gaat een jongen uit mijn klas naar havo.’ Vanuit mijn ooghoeken zag ik Dominic de schoolstraat in komen. Hij liep naar het automaat en haalde een beker dampende koffie.
Een paar jongens waren aan het tafeltennissen. Ze spraken Dominic aan en ik zag hoe hij zijn beker koffie op een bankje zette en deed mee. Hij was goed. Echt goed.
Na een paar rondjes liet hij zijn trui over zijn hoofd glijden en mikte die naast zijn koffie.
‘Hoor je me?’ Stan wapperde met zijn hand voor mijn ogen.
‘Huh? O, wat zei je?’ ik moest niet zo met mijn gedachten bij Dominic zijn.
Ik beantwoordde zijn vraag en keek ondertussen naar Dominics gespierde armen.
‘Ik ga,’ zei Stan. ‘Ik heb mijn moeder ge-sms’t, ze komt me halen.’
‘Oké, dan ga ik ook maar.’ ik kon met moeite mijn ogen van Dominic afhalen.
Even later liep ik de trappen op naar mijn lokaal. Handig hoor, nog tien minuten naar Nederlands. Bij de laatste tree schoot er opeens een steek van pijn door mijn voet. Ook dat nog.
Ik deed de deur van het lokaal open en iedereen keek op. ‘Ha, Miryam. Fijn dat je er bent.’
Volgend hoofdstuk:
Hoofdstuk 15: Overweldiging