Hoofdstuk 0: Vanaf het begin
Hoofdstuk 1: DEEL 1 -Dominic en ik-
Hoofdstuk 1: Ups and downs
Hoofdstuk 2: My heart will go on and on...
Hoofdstuk 3: De opening van mijn ogen
Hoofdstuk 4: Gestoorde jongens
Hoofdstuk 5: Linde
Hoofdstuk 6: Mijn dagboek
Hoofdstuk 7: De extase van een wedstrijd
Hoofdstuk 8: Een avontuurlijke avond
Hoofdstuk 9: I'm losing control
Hoofdstuk 10: Gebroken
Hoofdstuk 11: Gala en Linde
Hoofdstuk 12: War in my life
Hoofdstuk 13: Overwinning
Hoofdstuk 14: Stan
Hoofdstuk 15: Overweldiging
Hoofdstuk 16: Een pijnlijke bekentenis
Hoofdstuk 17: Starende ogen zijn verliefd
Hoofdstuk 18: Eén na laatst
Hoofdstuk 19: Bericht aan Dominic
Hoofdstuk 16: Een pijnlijke bekentenis
Hinkelend kwam ik de kamer binnen. Evi ruimde juist de tafel af. Toen ik binnenkwam legde ze haar vinger op haar lippen. ‘Ma heeft hoofdpijn!’
‘Wanneer niet?’
‘Sst! Jurrian, ga je pyjama aantrekken!’ zei Evi.
‘Nee,’ antwoordde Jurrian.
‘Jur!’
‘Je bent zijn moeder niet,’ zei ik. ‘Als hij zijn pyjama aan moet doen kan mama dat ook best zelf zeggen.’
‘Ja!’ zei Jurrian. ‘Ik ga op de computer.’
‘Ho! Ga toch maar je pyjama aantrekken. Ik ga op de pc.’
Jurrian begon te brullen. ‘Ik ben vandaag nog niet geweest!’
‘Ja en? Ik ook niet! En jij bent nog maar acht, dus ik mag. Toen ik net zo oud als jij was wist ik amper wat een computer was!’
‘Moet je voor school?’ vroeg Evi. ‘Want, Jurrian, dan mag Miryam. School gaat voor.’
‘Niet voor school.’
‘Wat dan wel?’
‘Hallo! Ben jij hier de bevelhebber?’
‘Wat ga je doen op de pc?’ hield Evi vol.
‘Gewoon,’ zei ik schouderophalend.
‘Dan mag Jurrian eerst,’ besliste Evi.
‘Wát?’
Jurrian rende al weg, maar ik greep hem in zijn kraag. ‘Mooi niet! Jurrian moet naar bed!’ Ik tilde hem op en zette hem achter me neer. ‘Ik wil!’ brulde Jurrian. Hij wurmde zich langs me heen. Ik rende hem achterna, maar ik besefte dat ik uit moest kijken met mijn enkel. Te laat. Een felle pijnsteek. Ik kreunde en leunde tegen de muur. De computer kon ik nu wel vergeten. Ik hoorde Jurrian een indianenkreet slaken terwijl hij de computer opstartte. Rotjong.
Moe liep ik naar mijn kamer en liet me op mijn bed zakken. Mama had het niet eens gemerkt dat ik niet thuis was geweest. Ze had niet eens gemerkt dat ik niet thuis had gegeten. Ik dacht na, met mijn hoofd in mijn handen. Waarom was het bij Linde zo gezellig en bij ons niet? Lag het echt aan mij? Lijk ik echt op Kevin? Haat mama mij daarom echt?
‘Je lijkt op Kevin. Je lijkt op Kevin!’ het dreunde door mijn hoofd. De hele tijd. ‘Miryam, je lijkt op Kevin. Je bent net zo stom als jij. Je hebt het misschien niet door, maar jij doet net zoals Kevin. Jij valt ook iedereen aan. Jij vind het ook fijn als mensen bang voor je zijn. Miryam, jij lijkt op Kevin!!’
Nee, nee! Wilde ik schreeuwen. Ik sloeg met mijn handen tegen mijn slapen. Het is niet waar! Ik lijk niet op Kevin!
Of toch wel? Dacht ik vertwijfeld. Ik werd vreselijk bang. Stel je voor dat ik echt op Kevin leek… nee, dat kon niet. Ik vond het toch niet fijn als mensen bang voor me waren? Echt niet!
De angst viel als een zware deken op mijn schouders. Ik lijk op Kevin. Ik lijk op Kevin! Het hamerde door mijn hoofd.
Het was angst – maar anders dan de angst die ik had gevoeld bij Stan. Heel anders. Allebei doodsangst, maar toch anders.
Ik wist niet hoe; ik wist alleen dat het niet dezelfde angst was. Deze angst zorgde ervoor dat ik zweetdruppels op mijn voorhoofd kreeg en dat ik me wilde verstoppen in een hoekje. De angst die ik bij Stan had gevoeld was een andere angst. De angst om dood te gaan, om hem te zien wegvallen onder mijn handen. De angst dat ik zelf niets kon doen. Die angst zorgde ervoor dat ik moest huilen. De angst die ik nu voelde niet.
Ik greep mijn mobiel en opende een spelletje. Ik moest toch wat doen. Opeens kwam het gebeuren met Dominic weer in mijn gedachten. De botsing.
Waarom kende hij me nu niet? Ik hield van hem!
Ik liet Mario over een buis springen. Mario liep over een balkje en ik liet hem expres in het water vallen. Mario stortte naar beneden en werd een engeltje. Het tellertje van het aantal levens sprong op één. Ik stond weer aan het begin van het level. Ik liet Mario rennen en springen en liet hem weer af gaan in het water. Weer vloog er een engeltje. Het tellertje sprong op nul. Groot waren de letters die te voorschijn kwamen op mijn beeldscherm. Game over.
Zo makkelijk was het dus om je leven te verliezen. Zó makkelijk was het dus!
Ik mikte mijn mobiel op mijn kussen en trok de la van mijn bureau open. Aarzelend pakte ik mijn dagboek en sloeg hem open.
27 augustus
Dominic. Ik hou van jou. Ik wil je zien. Ik wil alleen naar school voor jou. Omdat ik je zo graag wil zien!
Eerst was ik wel verliefd op Dominic, maar… anders. Nu de zomervakantie voorbij is, is het heel anders. Veel sterker. Ik hou nu echt van hem. Ik denk constant aan je!
Zodra ik thuis ben, wil ik naar school. Alleen voor jou!
Ik weet het, het is stom. Maar het is zo, ik kan er niets aan doen!
Ik ben bang. Hij zit in de zesde. Hij gaat van school. Bij Hans was dat al zo’n klap. Terwijl ik na Hans Dominic nog had, Justus en Henry. Die gaan nu óók allemaal van school! En Justus, hij is verandert. Hij heeft nu hele coole kleren. Hij is echt knap. Pas dacht ik zelfs even dat hij Dominic was, zo leek hij op hem! Dominic heeft nu ook hele coole kleren, zo’n witte broek en een beige. Heel anders en toch heel leuk! Hij heeft zijn haar geknipt, het is nu veel korter. Hij is zoooooo…
…lief.
Ik glimlachte toen ik het las, maar tegelijk kreeg ik ook weer zo’n treurig gevoel. Even was het weer 27 augustus. Even was het weer de eerste schooldag en zag ik Dominic weer voor het eerst. Knappe Dominic!
Het tweede stukje verontrustte me. Het herinnerde me eraan dat dit zijn laatste jaar was. Dit jaar deed hij examen…
Het was waar, bij Hans vond ik het al zo vreselijk toen hij van school ging. Die nette, grappige Hans. De Hans op wie ik stiekem verliefd was geweest – maar ik wist het niet zeker. Het was een praatje geweest en op het laatst was ik het zelf gaan geloven. Maar als ik nu het verschil zag tussen Dominic en Hans… oneindig groot!
Maar dat betekende ook nog meer pijn als Dominic van school ging. Nóg meer. En inderdaad Justus en Henry gingen ook van school. Dat waren twee jongens, net zoiets als Hans en Dominic. Zij met z’n vieren waren gewoon vier jongens die Linde en ik in het oog hielden. Om maar één reden. Ze waren gewoon superleuk!
Ik bladerde een stukje terug.
2 juli
Vandaag ben ik 250 dagen verliefd op Dominic! Dat is vanaf 26 oktober tot en met 2 juli; 8 maanden en een week.
xxx.
Ik glimlachte. Inmiddels zat ik al in een jaar. Meer dan 365 dagen. Best veel eigenlijk. Ik was alleen maar meer van hem gaan houden!
Een bladzijde daarvoor stond iets over Hans.
Vandaag, 1 juli, krijgt Hans zijn diploma. Waarschijnlijk is hij nu heel blij…
Nou, dat ben ik dus niet! Ik zie hem daar al staan; met een brede grijns; Hans van der Meer. En Ricardo zit er ook nog eens bij en feliciteert hem straks…; en ik zit hier.
Arme ik. Inderdaad, Ricardo was er ook bij geweest, bij die diploma uitreiking. Volgens mij omdat een vriend van hem ook geslaagd was. En Ricardo en Hans hadden met z’n tweeën in het leerling-panel gezeten. Natuurlijk zou Ricardo en hem feliciteren. Wat zou Hans nu doen? Studeren?
Ik bladerde nog een stukje terug. Onsamenhangende zinnen. Veelal met de woorden Ik hou van je, Dominic. Halverwege nog een Albanees verhaal.
Ik sloeg een paar bladzijden over, maar op de een of andere manier moest ik ze toch open slaan. Ik voelde mijn vingers trekken. Alsof ze zeiden: je moet die pagina’s niet overslaan!
Ik las ze.
18 juni
Ik wou dat er iemand was die me ‘liefde’ geeft! Iemand die zijn armen om me heen slaat en mij beschermt. Ik voel me zo leeg.
Oh, Hans, Dominic!
17 juni.
Ik voel me rot. Weetje, het lijkt net alsof ik nergens meer voor leef. Niemand wil mij! Alle jongens die ik leuk vind, vinden mij niet leuk of kennen me niet!
Het kan me niks meer schelen! Ik voel me zo boos en verdrietig gelijk… ik heb zin om me gewoon helemaal af te zonderen. Geen vrienden meer. Dat brengt toch alleen maar problemen. Gewoon, keigoede cijfers halen en iets voor de wereld betekenen. Ik wil iets doen wat nut heeft! Ik doe de laatste tijd niets meer met plezier. Het is wel leuk, maar ik voel me er niet beter door!
Ik heb heimwee naar Albanië, dan had ik al die jongens en problemen niet leren kennen.
Vandaag heb ik voorgoed afscheid genomen van Hans.
Niemand begrijpt me! Niemand snapt het dat ik Hans aardig vind, ze vinden hem een stomme nerd en als ik over hem praat, luisteren ze niet of beginnen over iets anders.
En nu is het te laat. Hij is weg. Voor altijd. Verdwenen uit mijn leven.
Met een woest gebaar klapte ik mijn dagboek dicht. Over een paar maanden kon ik dit zelfde schrijven, alleen dan over Dominic!
Uit de studeerkamer naast mijn kamer, kwam opeens een luid gezang. Jurrian was aan het zingen. Als hij nu niet gauw ophield…!
Ik kwam al overeind om hem eens flink op zijn donder te geven, maar ik zakte weer terug in de kussen. Had hij niet door wat hij zong?
‘Laat je hoofd niet hangen, ook al heb je verdriet! De wereld is zo slecht nog niet, ’t is wat jij d’r in ziet… kijk maar om je heen! Ik wijs je de weg, je bent niet alleen! Kom en vlieg met me mee…!’
Dat was… dat was het liedje waarbij ik altijd aan Dominic moest denken! Alleen dacht ik dan altijd aan het refrein, niet aan de losse verzen. ‘Dank je, Jurrian,’ fluisterde ik.
Laat je hoofd niet hangen, ook al heb je verdriet… ’t Is was jij er in ziet!
Het was waar. Ik moest de wereld anders bekijken. Ik moest niet denken aan alle stomme dingen. Het ligt allemaal aan mijzelf. ’t Is wat ik er in zie!
En dat moest ik maar eens heel gauw gaan veranderen, dacht ik opgewekt.
‘Wie of wat je ook bent, dit is het moment. Het is nu of nooit; vlieg weg en kijk niet achterom! Er ligt meer voorbij die grens dan je ooit denken kon…’
Het was zo! Jurrian had gelijk! Ik voelde met mijn hand aan het touwtje dat om nek hing. Survival Plan. Die zou al heel gauw in gebruik worden genomen! Ik wist het zeker. Heel zeker. Ik zou hier niet meer blijven.
Anders dan alle andere keren was ik nu niet boos, maar juist blij. Je moest wat van je leven maken en ik ging dat doen! Ik balde mijn vuisten. Yes. Ik ging het gevecht met de aarde aan en ik zou winnen! Ik zou weggaan en een beter leven hebben. Waarom leef je anders?!
‘Op elke hoek wacht een verhaal, dat je nooit hebt gehoord…! Beleef het leven als een film en gooi je angst overboord! En dat duurt niet zo lang. Doe wat je moet doen en wees maar niet bang…!’
Ik kon wel schreeuwen van vreugde. Ergens op de wereld was een plekje voor mij, nog onbekend. Gooi je angst overboord! Ik ging het doen.
Een kalm gevoel kwam plotseling over me. Ik wist het zeker – hoe fijn was het om een doel te hebben in je leven?
Guido en Nynke jaagden dat doel na, Ricardo en Leonard ook. En ik ging het nu ook doen. Nu wist ik waarom zij zo gelukkig onder hun beslissing waren. Het was hun droom! En nu was het ook mijn droom. Weg onder het regime van mama en Kevin en reizen. Heel de wereld over.
Alleen nog niet nu. Eerst moest mijn wereldje van nu tot een climax komen.
Ik greep mijn dagboek weer en begon driftig mijn belevenissen van deze dag op te schrijven. Alles schreef ik, het gebeurde met Stan en mijn diepste gevoelens.
Met een zucht klapte ik ‘m even later weer dicht. Ik verstopte het dagboek op mijn bekende plekje.
‘Jurrian!’ hoorde ik mijn moeder roepen. ‘Jur? Kom van die computer af! Je moet naar bed!’
Ik sprong overeind. Yes. Eindelijk, nu kon ik op de pc. Ik hoorde protesterende geluiden uit de studeerkamer, maar zag Jurrian er even later toch uit komen. Mooi zo. Ik liep naar de studeerkamer en weer pijnigden pijnsteken mijn enkel. Ik had niet zo overeind moeten springen, maar ja, ik was zó enthousiast…
Op één voet hupte ik de deur door. Ik zag Jurrian verbaasd kijken; mama merkte niets. Ik plofte achter de pc en startte mijn homegebied op.
Yes, Angela was online. Angela kon niet zo vaak online zijn, omdat ze in Ethiopië woonde. Haaaaai! Chatte ik vrolijk.
Angela vertelde over het safaripark waar ze geweest was, ik vertelde in grote lijnen over Stan. En als zoveelste vroeg ze of ik Stan leuk vond.
Jaaaa, hij is aardig. NEE, ik ben niet verliefd op hem, Typte ik terug. Waarom vroeg iedereen dit?
Ik haalde mijn hand door mijn haar. Of toch wel? Hou je niet voor de gek, Miryam.
‘Miryam!’
‘Ja?’ schreeuwde ik. Wat had mama nu weer?
‘Kom eens hier!’
Oh nee, oh nee. Nu moest ik wat gaan doen. Sorry, Angela. Moet gaan. Mn moeder roept me. Hvj – xxx, typte ik. Moeizaam kwam ik overeind en liep naar mijn kamer. Mijn moeder stond wijdbeens in mijn kamer, handen in de zij. Als een slavendrijver, dacht ik. ‘Miryam, ik heb even een vraag. Wil je je kamer op gaan ruimen?’
‘Nee.’
‘Ik wil dat je nu je kamer op gaat ruimen.’
‘Ik heb al antwoord gegeven op je vraag! En dat antwoord was ‘nee’.’
‘Het is nu geen vraag meer, maar een bevel.’
‘Je zei dat je alleen een vraag had,’ antwoordde ik verveeld.
‘Wat moet ik met jou aan? Ik probeer het op een vriendelijk manier te vragen – ho maar!’
‘Moet ik dat ook nog gaan uitleggen?’ zei ik geïrriteerd terwijl ik een kauwgompje uit een pakje drukte.
‘Graag.’
‘Nou,’ begon ik, druk kauwend. ‘Ten eerste. Ik was nú op de pc. En ik was aan het chatten met Angela – nee, je weet niet wie dat is, want je kent niemand van mijn wereldje – zij is mijn vriendin. Ze woont ergens in Ethiopië, ik ben haar buddy – moet je nog meer weten? Nee? Nou, mooi zo. Dat was reden één.
Twee: ik vind het onzin om mijn kamer op te ruimen. Serieus, als ik mijn kamer opruim is het morgen weer net zo’n bende. Dus waarom zou ik opruimen? Jij zeurt altijd dat ik dan niet altijd alles kan vinden, maar dat is niet waar. Ik weet precies waar alles ligt. Wil je weten waar mijn AK boek ligt? Achterste stapel, tweede boek van onder. Wil je weten waar mijn agenda is? Onder m’n linker bureau poot, want hij wankelde. Wil je weten waar mijn gymbroek ligt? Ergens in die stapel kleren op mijn bureaustoel. Waarschijnlijk helemaal onderop, omdat ik die eergisteren heb aan gehad. Zo goed? O ja – mijn so-blaadje van Engels, waar ik een acht voor had, die ligt daar zo. Tussen mijn zakelijke brief voor Nederlands en de schoolkrant. En het boek dat ik uit de schoolbibliotheek heb gehaald – al een maand te laat, maakt niet uit – die ligt waarschijnlijk onder mijn bed, omdat ik daar al mijn boeken onder smijt. Mijn voetbalschoenen liggen in de schuur omdat ze onder de modder zitten. Heb je mij ooit wel eens horen vragen naar iets wat ik kwijt was? Nooit! Waarom zou ik dan opruimen?’
‘Ik wil dat je nu gaat opruimen. Bovendien moet je gewoon leren opruimen!’
‘Nou, ik vind het dus onzin.’
‘Misschien dat je dat nu nog niet inziet, maar later merk je het wel hoe goed het is als je hebt geleerd hoe je moet opruimen.’
‘Doe normaal zeg!’ zei ik fel. ‘Alsof ik niet weet hoe ik moet opruimen!’
‘Kennelijk niet, anders had je het wel gedaan.’
‘Dat slaat nergens op en dat weet je zelf ook wel, mam. Trouwens. Je wilt dus dat ik later zeg: “Oh, mijn mama heeft me zo goed leren opruimen! Daar ben ik zo blij mee, dankjewel mama!” zei ik op een kinderachtig toontje. ‘Wil je dat ik dat zeg? Nou, dan kan ik nog wel wat anders bedenken! “Mama, bedankt dat je altijd zo aardig tegen me bent! Wat fijn dat je me nooit slaat…” ik kon niet meer uitpraten, mama was verdwenen. Er dwarrelden wat schilfertjes verf van deurposten. De deur trilde bijna in de sponning. Daar was ik ook weer vanaf. Ik had toch gelijk?
Ik ging weer op weg naar de computer. Shit. Mama had mijn plekje ingenomen. En mijn dingen stonden nog open!
Onhoorbaar sloop ik binnen en keek wat ze deed.
Dag Angela, Miryam is even haar kamer aan het opruimen. Ze komt weer terug zodra ze klaar is. Daarvoor mag ze niet op de computer.
Ze wilde juist op enter drukken toen ik de pc wegtrok. Ik hield backspace een tijdje in. ‘Leuk geprobeerd, mama. Mag ik nu weer?’
‘Eerst je kamer opruimen.’
‘Nou zeg!’ praatte ik haar na. ‘Ik probeer het op een vriendelijke manier te vragen – ho maar!’
‘Jij komt niet op de computer.’ Mama vergrendelde de computer. ‘Doe niet zo dom! Wat nu als ik voor school op de pc moet?’
‘Dan mag je ook niet.’
‘Mooi, nog een beetje ruzie met Schot maakt ook niet uit.’
‘Wie is Schot?’
‘Je weet ook niks hè? Mijn allerliefste leraar Frans.’
‘Oh.’
‘Nou, dan gaan we maar, hè,’ zei ik. ik had echt geen zin om huiswerk te gaan maken of een discussie aan te gaan met mijn moeder. Ze zou me toch niet begrijpen. Was papa er maar. Die begreep mij! Hij was slim – net als ik. Hij was niet zo dom als mijn moeder. Mijn moeder zei soms van die stomme dingen. Echt van die uitspraken die je van mensen met een laag niveau zou verwachten.
Moeizaam klom ik de trappen op. Ik moest helemaal naar de derde verdieping. Ik vond het gewoon erg dat ze een meisje met zo’n zere enkel zo’n eind lieten klimmen. Stomme school ook.
Ik liep door de gang en zag meneer Ten Hove. Hij stond aan het einde van de gang geanimeerd met zijn vader te praten. Zijn vader gaf ook les op onze school – geschiedenis. In gedachten hoorde ik hen samen praten. “Pa, soms wilde ik dat ik geen leraar was geworden. Pas weer zoiets. Ik zat in mijn kamertje met zo’n gek kind, niet helemaal goed in haar hoofd… en dan kan ik een beetje haar problemen oplossen. Je weet wel, het was er eentje van Kaváfis…”
Ik opende de deur van mijn lokaal. Misschien was het wel echt zo. Kon zo maar dat Ten Hove er zo over dacht. Plotseling voelde ik een rukje aan mijn haar. Met een schok draaide ik me om. Het was Ten Hove!
Ook dat nog, juist nu ik zo over hem dacht… Ik voelde me schuldig.
‘Dag Kavvy!’
‘Sorry,’ mompelde ik.
Hij keek me verbaasd aan. ‘Sorry waarvoor?’
‘Oh, niks,’ zei ik zacht. Toch was ik blij dat ik mijn excuses had aangeboden. Meneer Ten Hove keek me nog steeds een beetje vreemd aan. ‘Hoe gaat het met je enkel?’ verbrak hij het stille zwijgen.
‘Oh, gaat wel,’ zei ik luchtig.
‘Weet je ’t zeker?’
‘Ja hoor!’
‘Mooi zo! Hé, ik ga.’
‘Wacht even!’ zei ik. ‘Hebben we nu het vierde gym, of…?’
‘Ja! Leuk, hè!’
‘Super! Dat mogen ze van mij vaker doen, zo’n extra uurtje gym inlassen.’
‘Ha ha, ja. Gezellig! Maar ik ga nu echt!’ Ten Hove stak zijn hand op en haastte zich richting de trappen.
‘Miryam, kom je ook binnen?’ meneer Linders hield de deur voor me open. ‘We gaan zo beginnen.’
‘Ja.’ Ik schoof langs hem heen het lokaal in en plofte naast Jasmijn. ‘Heerlijk. Wiskunde. Ik vind dat zo’n leuk vak!’ zei ik overdreven.
‘Hm.’ Jasmijn gaapte. ‘Wat je leuk vind.’
Meneer Linders opende zijn boeken en schreeuwde dat we stil moesten zijn. Na enkele minuten was het op wat geroezemoes na, stil. ‘Bladzijde 96, alsjeblieft. Jongelui, ik ga jullie deze les vertellen hoe je moet interpoleren en extrapoleren. Weet iemand soms wat dat betekent…?’
‘Inter betekent in het Latijn ‘tussen’. Het betekent dus tussenvoegen. Extra is aanvullend, dus dat zou je kunnen vertalen met ‘toevoegen’.’ Joghem somde het op alsof hij het uit zijn hoofd had geleerd. Misschien was dat ook wel zo.
Nou, ik kon niet verhinderen dat mijn mond openviel. Oké, ik had ook Latijn, ik wist ook dat Inter tussen betekent, maar dan nog…
‘Joghem doe niet zo slim!’ riep Mark. Ik was het helemaal met Mark eens. Dat joch moest niet altijd de wijsneus uithangen! Dacht hij dat ie leuk was of zo?
‘Nou, Mark, houd je mond,’ zei meneer Linders. ‘Ik vind het heel knap van Joghem. Goed gedaan, hoor.’
‘Alsof hij een kleuter is!’ fluisterde ik naar Jasmijn.
‘Is ook zo!’ siste ze terug. Ik grinnikte en hing achterover.
‘Hé,’ zei Ronald, ‘houd je haar bij je!’
Ik zuchtte en draaide me om. ‘Sorry hoor.’
Ik kwam overeind en tuurde door het raampje op de gang. Misschien dat er nog bekenden langs liepen. Beter dan die vreselijke wiskundeles. Ik wist toch al hoe ik moest interpoleren en extrapoleren. Ik luisterde nooit naar de uitleg, maar maakte altijd het huiswerk in de les. Daarom liep ik nu heel erg voor. Ik moest nog een paar laatste sommen en dan was ik klaar met het hoofdstuk.
‘Miryam!’ zei Linders. ‘Je let niet op! Leg deze som eens uit!’
Ik staarde even naar het bord. De cijfers waren eerst wazig, buitelden over elkaar. Toen leken ze opeens allemaal op hun plaats te vallen.
‘Er komt min acht uit.’
Linders keek me met open mond aan. ‘Heel leuk, heb je je rekenmachine ergens waar ik em niet zie?’
‘Onder mijn schedel.’ Ik tikte op de zijkant van mijn hoofd. ‘Draagbare rekenmachine, handig hoor. Kan je overal mee naar toe nemen.’ Ik gaapte van verveeldheid.
‘Erg grappig. Waar is je rekenmachine?’
‘Heb ik niet!’
‘Dan heb je zeker die van Jasmijn gebruikt.’
‘Nee-hee! U gelooft me echt niet, hè?’
‘Nee, inderdaad! Ten eerste heb ik deze theorie nog niet uitgelegd, ten tweede kan je die som gewoon niet uit je hoofd uitrekenen.’
‘Oh.’ Ik draaide mijn hoofd; ik had iets veel interessanters gezien. Dominic stond aan de andere kant van het gangpad. Hij leunde met zijn hoofd tegen de muur en leek diep in gedachten.
‘Echt waar?’ de stem van meneer Linders leek van heel ver te komen. ‘Reken deze som eens uit.’
Ik staarde naar Dominic en een beetje onwillig draaide ik mijn hoofd naar het bord. Dit was zo saai! Ik bekeek de som. De cijfers sprongen door elkaar. In gedachten maakte ik een rijtje van alle mogelijkheden onder elkaar. Sneller dan ik het zou kunnen schrijven kwam de uitwerking onder elkaar in mijn gedachten. ‘Positief 947,5.’
‘Wát?’
Achter me barstte iemand in lachen uit. ‘Ik heb het bijgehouden, meneer!’ Ronald toonde zijn stopwatch.
‘Laat eens zien!’ gretig pakte Linders de mobiel van Ronald. Ondertussen draaide ik me weer naar het raampje. Dominic stond er nog. Hij leek in de verte te staren. Nadenkend, peinzend. Waar dacht hij over na?
‘Anderhalve minuut!’ het kwam van ergens achter me en ik sloeg het op in mijn geheugen. Anderhalve minuut. Ja, én?
‘Miryam, kom eens naar voren!’
‘Wat nu weer?’
Jasmijn duwde me van mijn stoel en ik liep op Linders af. Hij drukte me zijn digipen in de handen. ‘Eens kijken.’ Linders liep naar een kastje en haalde er een boek uit. Hij bladerde even en knikte toen.
‘Hier,’ hij duwde het boek in mijn handen. ‘Som 35a. Probeer die eens!’
‘Wat voor boek is dit?’ vroeg ik, terwijl ik de kaft bekeek.
‘Zes lyceum.’
‘Dit krijgen wij dus over drie jaar?’
‘Ja.’
Ik keek naar de som en schreef hem over op het digibord. Mijn gedachten waren totaal niet bij de som. Nee, ik dacht aan Dominic. Dominic zat nu in de zesde. Ik maakte nu misschien wel een som die hij ook had gemaakt.
Haast automatisch werkte ik de uitwerkingen onder elkaar uit. In een razend tempo schreef ik alles op het bord. Ik krabbelde het antwoord neer en maakte er met snelle halen een vierkant om heen. Als laatste drukte ik driftig een punt neer.
Ik keek even naar Linders en zag zijn gezicht. Ik dacht er niet over na, maar ging weer op mijn plek zitten. ik bestudeerde Dominics gezicht. Ik verbaasde me, want ik hoorde totaal geen geluid om me heen. ik draaide mijn hoofd en zag dat meneer Linders me nog steeds met open mond aanstaarde.
‘Ga nou maar verder,’ wuifde ik. Ik had geen zin in dit gedoe. Gingen ze weer vragen hoe ik dit wist. Ik wist het zelf niet eens!
Het was er gewoon, ik deed gewoon wat mijn gedachten me zeiden!
Was dat zo bijzonder? Ze staarden me nog steeds aan!
Meneer Linders ging zonder een woord te spreken verder met de les. Ik hing achterover – Ronald zei er nu niets van.
Die les deed ik niets anders meer dan naar Dominic kijken. Ik zag zijn donkere haar, zijn gezicht dat ik al zó vaak bekeken had. Het meest bijzonder vond ik zijn ogen. Zó donker. Ze staarden zo… waarnaar?
Nee, hij keek niet ergens naar. Het zag er uit als een diep in gedachten verzonken persoon. Ergens naar staren en niet zien waar je naar kijkt. Zo’n gevoel had ik nu ook bij Dominic.
Van de rest van de les pikte ik niets meer op. Het was alleen maar Dominic en ik zuchtte toen de bel ging. Jammer.
Ik zag hoe Dominic bij het geluid van de bel opschrok, als uit een droom. Het volgende moment was hij verdwenen. Jammer.
Ik werd een beetje treurig.
De hele dag keek ik voortdurend rond. Geen moment zochten mijn ogen hem niet. Ik wilde hem zien, al was het maar een moment.
Soms zag ik hem in een flits, soms langer. Ik zag hem praten, schrijven en leren, eten en drinken, maar hij kende me niet.
Ik deed vrolijk, maar in mijn hart schrijnde het verdriet. Waarom?
Ik besefte dat ik eigenlijk helemaal niet verliefd wilde zijn. Ik haatte het. Maar toch was het zo en ik kon er echt niets aan doen.
Ik leunde tegen een pilaar en zag hoe hij zijn lege pakje in de afvalbak gooide. Hij liep naar buiten met zijn handen in zijn zakken. Hij liep zo grappig.
Het leek wel alsof mijn hart steeds zwaarder werd. Dat had nog een reden: Hadassa. Ze zat voortdurend te raden op wie ik verliefd was. En degene die ze nu verdacht was niemand meer dan Dominic. Ze wist het zeker – en het was ook zo.
Maar ik wilde niet dat ze het wist. Ik wilde het voor mezelf houden. Hij kende me niet eens!
Ze stootte me aan. ‘’t Is Dominic, hè! Want jij hebt een keer gezegd dat hij een vriend is van Wybren en hij is een vriend van Wybren!’ triomfantelijk keek ze me aan.
Ik haalde mijn schouders op. ‘Zou kunnen, zou ook niet kunnen. Wybren heeft wel meer vrienden.’
‘Hij is het gewoon!’
‘Zou kunnen, zou ook niet kunnen,’ zei ik weer.
‘Kom op zeg! Je hoeft alleen maar te zeggen dat hij het is.’
‘Zou kunnen, zou ook niet kunnen.’
‘Ik wordt echt gek van jou,’ vond Hadassa.
‘Ik ook van jou,’ zei ik een beetje chagrijnig.
‘Hij loopt nu naar buiten, hè?’
‘Zou kunnen, zou ook niet kunnen.’
‘Nóu.’ Ze dacht even na. ‘Ga je mee naar buiten?’
‘Heel grappig. Je hoopt zeker dat ik naar hem ga kijken of zo? Man, ik ken dat joch niet eens.’
Ik wist dat ik glashard stond te liegen, maar ik kon er gewoon niet tegen. Ik wilde niet dat ze het wist!
‘Je kent hem echt wel! Iedereen kent hem!’
‘Ja, jammer genoeg wel,’ wilde ik zeggen. Maar ik zei het niet. Ik was niet gek.
‘Zou kunnen, zou ook niet kunnen.’
Hadassa zuchtte. ‘Met jou is geen land te bezeilen!’
‘Met jou ook niet,’ was mijn weerwoord. Ze liep weg. Zo maar.
Leuk. Nu stond ik in mijn eentje. Ik keek naar Justus. Hij zat op de tennistafel. Waarom was ik niet verliefd op Justus geworden? Hij kende me in ieder geval! Nou ja, kennen… ik had eens met hem gepraat. En dat was meer dan dat ik met Dominic ooit had gedaan.
Ik herinnerde me de gebeurtenis. Ik had met Sylvia op het schoolplein gelopen en Justus kwam langslopen. Hij zat bij Sylvia’s broer Martijn in de klas. Hij zei: ‘Hé, Sylvia, ik zat net nog naast je broer!’
‘Oh, leuk,’ zei ze.
Hij liep weg en toen hij uit het zicht was, zei Sylvia: ‘Justus is echt een rotjoch.’
Dat vond ik gemeen, want hij was echt superknap en aardig. ‘O ja?’ zei ik. ‘Zeg dat eens tegen hem, als je durft!’
‘Natuurlijk durf ik dat!’ had Sylvia gezegd.
‘Doe dan!’
Sylvia, Elcke en ik waren op hem af gelopen. Ik stootte Sylvia aan toen we bij hem stonden. Justus was zijn fiets aan het pakken, waarschijnlijk had hij de laatste twee uur vrij gehad. ‘Zeg dan!’ zei ik.
Sylvia aarzelde en werd rood. ‘Wat is er?’ Justus keek me nieuwsgierig aan.
Ik had mijn schouders opgehaald. ‘Ik geloof dat ze wat wil zeggen, maar ze durft het niet, denk ik.’
‘Oh… wat wil je zeggen, dan?’ vroeg hij aan Sylvia. Sylvia bloosde en begon met Elcke te praten. Justus fronste zijn wenkbrauwen. ‘Weet jij het?’
‘Ze vindt je een rotjoch,’ zei ik schouderophalend. Justus lachte. ‘Nou, leuk voor d’r. Vind jij dat ook?’ ik kon zijn nieuwsgierige blik niet weerstaan.
‘Hm… ik ken je niet echt…’
‘En de eerste indruk?’ hij keek me een beetje schuin aan.
‘Eh… volgens mij ben je wel een aardige gast.’
Hij schoot in de lach en knipoogde naar me. ‘Ken ik jou niet ergens van…?’
‘Ik zou het niet weten!’ antwoordde ik.
‘Wacht es!’ hij had zijn vinger opgestoken. ‘Jij bent een Kaváfis! Ik heb het goed, hè!’ hij keek me triomfantelijk aan.
‘Klopt,’ zei ik grinnikend. ‘Maar dat is ook niet zo moeilijk om te raden!’
We hadden nog even doorgepraat en toen ik me omdraaide waren Sylvia en Elcke verdwenen. Ze waren al naar binnen gegaan. En ik had contact gehad met een superleuke jongen. Dom van Sylvia en Elcke om weg te gaan. Mooi voor mij.
‘Leuke vriendinnen,’ zei Justus, doelend op het feit dat ze weg waren gegaan. ‘Ze zijn niet echt mijn vriendinnen,’ zei ik, terwijl ik nog omgedraaid stond. ‘Ze zijn net iets te nerd. Ik verveelde me even, dus…’
Justus lachte. ‘Net als Martijn, die broer van Sylvia.’
‘Ja.’
Vanaf die tijd had ik Justus in de gaten gehouden.
En nu zat hij daar gezellig te kletsen. Ik wilde dat ik even met hem kon praten, maar dat kon niet. Misschien was hij mij wel vergeten. Bovendien zat hij in de zesde. Hij zag me al aankomen.
Ik probeerde me wat vrolijker te maken door te denken aan het feit dat ik straks gym had. Ik had er echt zin in. Eigenlijk zouden we Duits hebben gehad, maar we kregen gewoon gym! Dat was nog eens een goede verbetering. Maar misschien had ik dan nog liever vrij, stel je voor dat Dominic ook vrij had…
In ieder geval was ik al heel blij met dit extra uurtje. Plotseling herinnerde ik me het weer. Mijn enkel.
Shit! Ik had zin om heel hard tegen de pilaar te beuken. Ik wilde meedoen met gym!
Plotseling werd ik gewoon boos op Stan, maar ik wist dat het onterecht was. Stan had er niets aan kunnen doen. Ik had het zelf gedaan, ik was zelf van de schommel afgesprongen.
Plotseling ging er een schok door mijn lichaam. Een grote hand greep me in mijn kraag. Ik dook een beetje in elkaar. De persoon tilde me op alsof ik een veertje was en draaide me om. ‘Ha, dat doen we hier niet, hè!’
Ik zuchtte diep. ‘Man, ik schrok me rot!’
‘Ik merk het, ja,’ lachte Ten Hove. ‘Sorry, Kavvy. Maar even serieus. Was je echt van plan om mee te gaan voetballen?’
Ik haalde mijn schouders op. ‘Misschien.’
‘Dat is geen antwoord.’
‘Nou…’ zei ik aarzelend. ‘Ik zou wel heel graag meedoen, maar ik merkte zelf al dat zoiets waarschijnlijk niet gaat lukken.’
‘Heb je nog veel last van je enkel?’
‘Hm. Valt wel mee.’
‘Echt?’ hij keek me doordringend aan. ‘Dan is het wel heel snel gaan genezen. Het zag er echt vreselijk uit.’
‘Als ik er niets mee doe, valt het mee,’ legde ik uit.
‘Dat wilde ik horen,’ zei Ten Hove tevreden. ‘En wat gebeurt er als je gaat rennen…?’
‘Dan krijg ik heel erg pijnsteken.’
‘Je klinkt zo beslist alsof je dat al heb meegemaakt.’
‘Al meer dan genoeg. Ik vergeet steeds dat ik rustig aan moet doen.’
‘Typisch Kaváfis! Net als Ricardo, die belastte zijn voet vorig jaar ook al te veel. Net uit het gips, direct meedoen met het voetbaltoernooi. Nou, ik ga op jou letten!’ hij zwaaide zijn vinger voor mijn neus heen en weer. ‘Als jij het waagt het veld op te komen, sla ik je in elkaar.’
‘Waarvan zo bezorgd?’ vroeg ik.
‘Ik ben verantwoordelijk voor jou!’
Ik begon te lachen. ‘Alsof het uitmaakt of ik mijn enkel te veel belast of dat ik een pak slaag krijg. Ik denk dat u met het laatste méér verantwoordelijkheid krijgt.’
‘Sorry, het was even een…’
‘…bedreiging?’
‘Precies. Ik kan wel merken dat je lyceum doet.’
‘Ik zal echt niet mee voetballen, hoor!’ beloofde ik grif. ‘Hoewel ik niet zeker weet of ik me er aan kan houden, want het veld ziet er bijzonder aanlokkelijk uit.’
‘Als je het maar laat!’
‘Ne do të shohim.’
‘Wát?’
‘Sorry, praatte ik weer albanees?’ schuldbewust keek ik hem aan.
‘Weet ik niet… ik kan toch niet weten of dat gekke taaltje albanees is! Maar ik denk het wel. Wat betekent het? Vreemde keelklanken, trouwens.’
‘Ik zei: we zullen zien. En zitten inderdaad een paar aparte klanken tussen. Tsj, ts, sj… en een dikke l hebben ze, en een dikke r. die zijn nog het lastigst uit te spreken. En dan heb je ook nog de ‘th’ die ze in het Engels ook hebben, maar dan hebben ze daarnaast ook nog een ‘dh’. Dan plakken ze er ook nog een d voor.’
‘Klinkt bijzonder… eh… eng.’
‘Ha ha, dat zeggen er meer! Maar ja, ik ben er mee opgegroeid.’
‘Pf… dat zou ik echt niet kunnen.’
‘’t Is maar wat je allemaal leert…’
‘En in welk land je je jeugd doorbrengt,’ vulde Ten Hove aan. Hij gaf me een duw tegen me schouder. ‘Ik ga mee voetballen. Ga jij leuk kijken?’
‘Meneer!’ schreeuwde ik. ‘U bent hartstikke gemeen!’
Ik hoorde hem lachen vanaf het veld. Dat zei hij gewoon expres!
Net als meneer Pieterse, die maakte ook altijd van die uitdagende opmerkingen.
Alleen kon ik het van Ten Hove hebben.
Ik plofte neer op een bank en keek vol verlangen naar de jongens die enthousiast rondrenden. Er deden geen meiden mee, ze hadden geen zin. Vol verbazing keek ik hen aan. ‘Joh, ik wou dat ik mee kon voetballen! En jullie willen niet eens?! onbegrijpelijk!’ ik schudde mijn hoofd.
Ik trappelde om mee te kunnen doen. Toen ik Ten Hove zag scoren ging er een vreemde tinteling door me heen. Kon ik maar meedoen!
Ik wilde de verrukking voelen van het tegenhouden van de bal, ik wilde de de vervoering voelen als Ben vanuit het goal een hoge bal maakte; waarna ik de lucht in sprong en de bal een harde trap kon geven. Ik wilde het zweet over mijn rug en slapen voelen, als teken van inspanning.
Stomme enkel ook. Zou ik niet voorzichtig proberen toch mee te doen?
Nee, dat was niet slim. Vandaag kregen we vakantie en ik had geen zin om met een nog zwaarder gekneusde enkel de vakantie in te gaan.
Ik kletste wat met Elcke en Laure.
Gelukkig was het uur al snel voorbij. Ik verveelde me toch alleen maar nu ik niet mee kon voetballen. Ik rekte me uit toen de bel ging en stond op om naar de kleedkamers te gaan.
‘Fijne vakantie,’ groette Ten Hove.
‘Das waar ook!’ zei ik. ‘Het vijfde uur begint zo en dat betekent dat we nog maar drie uurtjes hoeven!’
‘Twee,’ zei Laure.
‘Nee, want het vijfde moeten we ook meetellen. Vijf, zes en zeven moeten we nog.’
‘O ja. Sorry, ik bent vet slecht in wiskunde. Hé, hoe deed je dat trouwens, vanmorgen?’ Laure keek me nieuwsgierig aan.
Ik aarzelde. Hoe moest ik iets uitleggen wat ik zelf niet begreep?
‘Ja… ik weet zelf ook niet hoe het ging. Het ging gewoon, ik kon er niets aan doen. Alle cijfers vielen gewoon op hun plek; ik hoefde alleen maar achter het is-teken te kijken om te weten wat het antwoord was.’
‘Wauw. Ik wou dat ik dat kon!’
Ik sloot de deur achter me en draaide die op slot. We kleedden ons in rap tempo om. Ik was het eerste klaar. In mijn tas zocht ik mijn borstel op en haalde die door mijn rode haar. Mijn haar was stijl, maar onderaan viel het in krullen uiteen op mijn schouders. ‘Jouw haar is echt glad,’ zei Sofie. ‘Het voelt ook heel zacht aan.’
Ik streek met mijn hand over mijn haar. ‘Vind je dat, ja?’
Sofie knikte. ‘Mijn haar is heel dik. Niet zo glad als dat van jou.’
Ik staarde in de spiegel. Mijn haar was niet bijzonder dik. Het hing langs mijn slapen naar beneden. Ik deed het achter mijn oor, maar schudde het direct weer terug. Ik had een gek hoofd, vond ik. heel hoekig, een beetje jongensachtig. Ik had net zo’n hoofd als Ricardo. Alleen maakte het voor hem niet uit, want hij was een jongen. Als ik mijn haar gewoon naar beneden liet vallen, verborg het een beetje mijn harde trekken.
Ik staarde in mijn eigen ogen. Raar was dat, eigenlijk. Je kijkt naar je eigen ogen en die ogen in de spiegel kijken naar jezelf. Heel bijzonder.
Ik had bruine ogen, maar als je goed keek, zaten alle kleuren erin. Om de pupil zat eerst een randje grijs, dan een dun randje groen, blauw en als laatst een rand bruin. De bruin streep was het dikste en daarom had ik bruine ogen. Al die kleuren bij elkaar zorgden er voor dat ik donkere ogen had. Vreemd was dat, dat je donkere ogen hebt, terwijl er blauw in zit.
Dominics ogen waren echt donker. Donkerbruin met zwart.
Ik bekeek de licht gewelfde wenkbrauwen. Lichtrood, een beetje blond.
Mijn wipneus en mijn sproeten.
‘Kom je mee?’
Ik knikte en gooide mijn borstel in mijn tas. Ik volgde Elcke naar buiten. ‘Wat hebben we nu?’
‘Eh…’ mompelde Elcke. ‘Duits?’
‘Sérieus?’
‘Ja.’
‘Bah.’ Duits was een van mijn ergste vakken. En daar hadden we ook al zo’n rare lerares voor. Zij was eigenlijk een LWO en Pro lerares. Ze gaf ons dus daarom ook les op dat niveau. Echt frustrerend; ze deed net alsof we dom waren. Elk woordje uitleggen. Heel kinderachtig praten. Eerder een kleuterjuf.
Soms wilde ik haar wel eens toeroepen: “Hé, hallo! We zijn drie Lyceum, hoor! We zijn niet dom!”
Ik had het maar nooit gedaan, omdat ik geen zin in ruzie had. We deden ook de meest gekke opdrachten bij. Dit jaar hadden we een werkstuk gemaakt en een Duits prentenboekje. We hadden niets uit het boek gedaan en hadden wel één repetitie gehad. En iedereen had een negen of hoger gehad.
Ze had ons allemaal twee bonuspunten gegeven, omdat de repetitie zo moeilijk was. Nou, die was zo makkelijk dat Jurrian hem had kunnen maken.
Gelukkig viel het uur Duits wel mee. We keken een film over de Berlijnse muur. Het ging er nog mee door, maar toch was ik blij dat de bel ging. Hoewel, als ik had geweten wat er in de komende minuten zou gebeuren, had ik misschien liever bij Duits gezeten. Als ik bij mijn eigen klas was gebleven in de pauze was het misschien niet gebeurd. Als ik niet naar Hadassa was gegaan, was het ook niet gebeurd. Toch deed ik het allemaal. Volslagen vrolijk ging ik naar het groepje DTC’ers toe. Volkomen onwetend over de minuten die zouden volgen…
Ik voelde in mijn zakken. Onderin mijn linkerzak zat een vijftig cent muntstuk. Hm. Ik had eigenlijk best zin om iets te halen, om de vakantie te vieren.
Ik trok een zak chips uit de automaat en scheurde hem open. Waar was mijn klas gebleven?
Oh, daar. Ze stonden helemaal in de hoek van de schoolstraat. Dan ging ik liever bij DTC’ers staan. Zij stonden tenminste altijd in het midden van de schoolstraat – vlakbij Dominic. Waar waren zij?
Oh, daar had je Christine. Ik liep op haar af en begroette haar.
Ze groette terug en begon met Charlotte te praten. Ik voelde me een beetje verloren, zoals ik er bij stond. Plotseling voelde ik een hand op mijn schouder. Ik draaide me om. ‘Hé Kaváfis!’
Het was Anita. Ik besefte dat ik hem eigenlijk lang niet gezien had.
‘Hallo!’ zei ik.
Gelukkig viel het uur Duits wel mee. We keken een film over de Berlijnse muur. Het ging er nog mee door, maar toch was ik blij dat de bel ging. Hoewel, als ik had geweten wat er in de komende minuten zou gebeuren, had ik misschien liever bij Duits gezeten. Als ik bij mijn eigen klas was gebleven in de pauze was het misschien niet gebeurd. Als ik niet naar Hadassa was gegaan, was het ook niet gebeurd. Toch deed ik het allemaal. Volslagen vrolijk ging ik naar het groepje DTC’ers toe. Volkomen onwetend over de minuten die zouden volgen…
Ik voelde in mijn zakken. Onderin mijn linkerzak zat een vijftig cent muntstuk. Hm. Ik had eigenlijk best zin om iets te halen, om de vakantie te vieren.
Ik trok een zak chips uit de automaat en scheurde hem open. Waar was mijn klas gebleven?
Oh, daar. Ze stonden helemaal in de hoek van de schoolstraat. Dan ging ik liever bij DTC’ers staan. Zij stonden tenminste altijd in het midden van de schoolstraat – vlakbij Dominic. Waar waren zij?
Oh, daar had je Christine. Ik liep op haar af en begroette haar.
Ze groette terug en begon met Charlotte te praten. Ik voelde me een beetje verloren, zoals ik er bij stond. Plotseling voelde ik een hand op mijn schouder. Ik draaide me om. ‘Hé Kaváfis!’
Het was Anita. Ik besefte dat ik hem eigenlijk lang niet gezien had.
‘Hallo!’ zei ik.
Anita lachte en bracht zijn gezicht vlakbij mijn hoofd. ‘Ik heb nog niets gezegd!’ fluisterde hij in mijn oor. ‘Wauw!’ vond ik. ‘Knap hoor!’
Anita knikte en keek als een klein kind. ‘Goed van mij, hè! Normaal kan ik niet zo goed geheimen bewaren…’
Hij knipoogde naar me en ik grinnikte. ‘Hartelijk bedankt, hoor. Maar… waarschijnlijk had u het ook niet zo leuk gevonden als u iets gezegd had!’
‘Wat had je dan gedaan?’ vroeg hij nieuwsgierig.
‘Eh… dat weet ik nu niet, maar ik denk dat ik een leuke straf zou hebben bedacht. Bovendien, u zou dan uw belofte hebben verbroken en dat mag niet, hè!’
‘Precies!’ knikte hij. ‘Toch vind ik het nog een hele overwinning van mezelf dat ik niet heb verteld dat…’
‘…Sst!’ viel ik hem in de rede. Hij keek me verrast aan. ‘Mag ik het niet zeggen?’
Ik knikte naar Christine en Charlotte. ‘Liever niet.’
‘Aha. Je wilt me dus vertellen dat ik de enige ben die het weet?’
‘Ja. Zo ongeveer wel.’
‘Wat een eer!’ vond Anita. ‘Fantastisch om ingewijd te worden in jouw geheimen!’
‘Eh… was u er zelf niet achter gekomen?’
‘Eigenlijk wel, ja.’
‘Ik ben echt trots op mezelf. Ben ik ook nog eens ergens goed voor!’
‘Nou, zeg,’ protesteerde ik. ‘U bent een hartstikke aardige conciërge, hoor.’
‘Zolang ik jouw geheim niet verklap, zeker.’
‘Precies.’
‘Ik ga, denk ik. een paar eersteklassers vragen mijn aandacht… dag.’
‘Doei,’ zei ik.
Ik draaide me naar Christine en Charlotte, diep in gedachten verzonken. Ze keken me afwachtend aan. ‘Wat is er?’ zei ik verward, toen ik opkeek.
‘Wat voor geheim heb jij met Anita?’ vroegen ze tegelijk.
‘Oh, niets…’
‘Kom op, zeg gewoon.’
Ik haalde mijn schouders op. ik kon het net zo goed zeggen – in grote lijnen dan.
‘Hij weet op wie ik verliefd ben.’
‘Écht?’ Charlotte staarde me verbaasd aan. ‘Vertel je dat aan een conciërge? Ben je wel goed in je hoofd?’
‘Hij heeft het geraden!’
‘Ts…’ vond Christine. ‘Wij lopen al maanden achter jou aan om er achter te komen op wie jij verliefd bent en Anita raadt het even! Gemeen, hoor.’
‘Kennelijk is het best makkelijk,’ zei ik schouderophalend.
‘En hoe vind hij het?’
‘Wat?’ verbaasd keek ik Charlotte aan.
‘Vind hij het een beetje een leuke jongen?’ verduidelijkte ze.
‘Ja hoor. Hij vind hem heel leuk!’
‘Aha. Dan moet die ‘Piet’ van jou toch wel een leuke jongen zijn.’
‘Anders werd ik er ook niet verliefd op,’ zei ik logisch.
‘Ja ja. Maar wij gaan. We moeten even iemand opzoeken!’ het volgende moment waren ze verdwenen. Nu stond ik in mijn eentje. Leuk. Ik greep in de zak chips en stopte een handvol in mijn mond. Kauwend zocht ik Dominic. Algauw zag ik hem. Hij was bij Justus. Leuke Justus.
Er stonden nog wat jongens bij en het leek erop dat ze hevig aan het discussiëren waren. Waar hadden ze het over?
Halverwege haalden twee jongens hun portemonnee uit hun zak en telden geld. Wat gingen ze doen?
Even later sloeg de ene jongen op Dominics schouder en liep weg. Dominic rende de ene achterna en zei wat. Even later kwam hij weer terug lopen. Dominic met zijn nonchalante tred. Hij hing tegen de tennistafel en praatte wat met Justus en Henry. Henry was ook leuk, alleen met voetbal was hij een beetje gemeen. Maar dat kwam wel vaker voor.
‘Hoi!’ hoorde ik een stem achter me. Ik draaide me om. ‘Hé, Davita!’
Eigenlijk had ik geen zin in Davita. Ze zat bij me met handvaardigheid en nog wat vakken. Eigenlijk zat ze in havo, maar sommige vakken werden samen gegeven. Net zoals ik Grieks en Latijn met de TTO klas had.
Ze was best wel irritant, vroeg altijd om aandacht. Maar ja, zo zat ze nu eenmaal in elkaar.
Hadassa kwam er ook bij staan. ‘Hé, Davita, wie is nu die Dominic? Is hij dat?’ Er ging een schok door mijn lichaam toen ik zijn naam hoorde vallen. Dominic?
Ik volgde Hadassa’s uitgestoken vinger. Het was Dominic.
Mijn Dominic.
Wat was er met hem? Waarom praatten Hadassa en Davita over Dominic?
‘Ik ga,’ zei Hadassa. ‘Ik moet Emma even opzoeken.’
Hadassa liep weg en nu was ik alleen met Davita.
‘Oh,’ zei Davita. ‘Ik ben heel erg verliefd. Op Dominic, ken je hem?’
‘Er zijn zoveel Dominics,’ zei ik schouderophalend. Uiterlijk was ik rustig, maar vanbinnen bonsde het in me. Mijn hart ging te keer als een op hol geslagen paard.
Davita was verliefd op mijn Dominic. Hoe kon dat?
Vanuit mijn ooghoeken zag ik Dominic naar buiten lopen.
‘Hij is zó knap,’ zei Davita. ‘Als je hem ziet, met je het zeggen, ja? Hij heeft een beige broek aan en een rode houthakkersblouse.’
Alsof ik dat niet weet! Dacht ik met het nodige sarcasme. Denk je nou echt dat ik niet weten wie Dominic is? Ik besloot me van de domme te houden, maar eigenlijk wilde ik heel hard wegrennen. Heel hard.
De woorden van Leonard vielen in mijn gedachten als woorden van een geleerde. Dit keer buitelden ze rond door mijn hoofd als zoete wijn.
“Wees nooit bang voor de bal! Het is maar een bal. Wees hard. Je mag niet zacht spelen. Je mag geen medelijden hebben. Wees hard. Probeer op alle mogelijke manieren die bal af te pakken. Denk nergens anders aan, focus je op die bal. Die moet je hebben. Anders gaat het mis. Hard zijn. Laat je niet aan de kant duwen. Jij mag er zijn, jij moet er zelfs zijn. Jij bent iets waard, ook al weten anderen dat niet. Bewijs je zelf. Wees hard. Laat je niet aan de kant duwen. Jij mag er zijn. Die bal is alles; je leven, je doel, alles. Krijg die bal. Geen medelijden. Er bestaat geen medelijden in het leven. Je moet overleven. Dat heb ik ook gedaan. Je kunt het. Vlucht nooit. Het is maar een bal.”
Diep in gedachten veranderde ik sommige woorden in ‘Dominic’. Hij is van jou. Laat hem niet van je afpakken! Die bal – Dominic – is alles. Dominic krijgen is je leven, je doel. Geen medelijden. Vlucht niet; val aan.
Waarom herinnerde ik me deze woorden van Leonard altijd juist in de moeilijkste momenten?
Ik sloot even mijn ogen. Een vredig gevoel doorstroomde me, als een rivier van liefde. Dankjewel, Leonard. Bedankt voor de liefde die je gaf – die mama had moeten geven, maar dat niet deed.
Oh Leonard, ik hoop dat Dominic in karakter op jou lijkt. In uiterlijk in ieder geval wel. Hij is net zo donker als jij! Jullie hebben allebei van dat donkere haar en van die donkere ogen!
Ik zou mezelf bewijzen. En het zou lukken, maar dan moest ik het wel hard spelen, ik moest het slim aanpakken. Ik moest hem sneaky overwinnen en Davita wegspelen. Stiekem. Ik moest het goed spelen, heel goed, anders zou het me nooit lukken. Langzaam begon een plan te rijpen. Sneaky. Het klonk als een aansporing. Sneaky, zo was Dominics naam geweest bij het voetbaltoernooi van vorig jaar. De eerste dag dat ik Dominic had ontmoet, had hij Sneaky geheten. En nu moest ik het sneaky spelen om hem te kunnen winnen.
Gek eigenlijk; hij kende mij en Davita niets eens en toch vocht ik voor hem.
Ik voelde me alsof ik in de middeleeuwen was. Ik voelde me zo als een ridder voelt als hij een duel aangaat. En dit keer was het een duel tussen Davita en mij. En Dominic was de hoofdprijs.
Toch stak het diep in mijn hart dat Davita op hem verliefd was.
Al deze gedachten waren in minder dan een seconde door mijn hoofd gevlogen.
Ik kon mezelf wel tegen mijn hoofd slaan. Waarom deed ik zo raar? Hij kende me niet eens; het was belachelijk wat ik nu deed!
‘Oké,’ zei ik tegen Davita. Ik deed alsof ik druk naar Dominic zocht, terwijl ik wist dat hij naar buiten was gegaan. ‘Hij?’ ik wees een jongen aan die ik niet kende, maar die ook zo’n beige broek aanhad. ‘Nee, natuurlijk niet!’ zei Davita. ‘Dominic is veel knapper!’
Alsof ik dat niet wist!
‘Ken je hem goed?’ vroeg ik.
‘Eh… eigenlijk kent hij mij niet eens!’
‘Dat heb ik ook bij de mijne,’ zei ik vertrouwelijk. Raar dat we het nu allebei over een en dezelfde persoon hadden.
‘Heb je wel eens met ‘m gepraat?’
‘Nee,’ antwoordde Davita. ‘Maar vanochtend was ik in de mediatheek en toen keek hij me aan!’
Ik deed moeite om niet in lachen uit te barsten. Hij keek haar aan! Nou, daar moest je blij mee zijn!
‘Wie is die van jou?’ vroeg Davita.
‘Zeg ik niet,’ reageerde ik.
‘Waarom niet? Ik heb het toch ook gezegd?’
‘Daarom niet,’ vond ik. ‘Ik wil gewoon niet dat iedereen het weet.’
‘Wie weet het wel, dan?’
Ik vond Davita irritant. Ik kende haar amper! En dan wilde ze ook nog dat ik haar ging vertellen op wie verliefd was… ik was niet gek!
Het liefst zou ik weglopen.
‘Linde weet het,’ antwoordde ik uiteindelijk.
‘Waarom mag Linde het wel weten en ik niet?’
Ik moest moeite doen om mijn mond niet open te laten vallen. Waar was Davita mee bezig? Ik was nog ondersteboven van het feit dat ze verliefd was op Dominic. Op de één of andere manier voelde ik me betrapt, een beetje jaloers.
Ik was er ook totaal niet op voorbereid om zo’n mededeling te ontvangen.
‘Omdat ik je niet zo goed ken,’ zei ik. Belachelijk trouwens, zelfs Hadassa en andere DTC’ers had ik het niet verteld. En dan moest ik het haar wel gaan vertellen?
Echt niet! Ik besefte dat ik nu meemaakte wat je wel eens hoorde: twee vriendinnen verliefd op één jongen. Alleen waren wij geen vriendinnen en hadden we ook nog het probleem dat Dominic ons niet kende. Dat gaf een beetje troost; ze had even weinig kans als ik.
Ik kreeg een schok. Vanuit mijn ooghoeken kwam Dominic de deuren doorlopen. Oh nee.
Hij liep ons voorbij en ging weer bij zijn groepje staan. Ik had hem al een tijdje in het vizier toen Davita hem ook doorkreeg. ‘Daar is hij!’ wees ze. ‘Dat is ‘m!’
‘Aha. Wel een leuke jongen, geloof ik.’ ik deed net alsof hij nieuw voor me was en bestudeerde hem met een nieuwsgierige blik. Als Davita nu maar niets doorkreeg…
‘Ja, hè?’ Davita bekeek hem met een grijns. ‘Weet je, eigenlijk ben ik niet echt verliefd, maar… nou ja, ik ben niet heel erg verliefd. Maar ik vind hem wel heel leuk.’
Een pak van mijn hart. Kon dat eigenlijk wel? Heel erg verliefd zijn en een klein beetje verliefd?
Ik dacht eigenlijk van niet. En als Davita een klein beetje verliefd was, dan was ze het helemaal niet, zo redeneerde ik. Het gaf me weer een beetje moed.
‘Ik ga, hoor,’ zei Davita. ‘Ik moet even Daisy opzoeken.’
‘Oké.’ Ik bleef staan. Ik had geen zin om die verhalen van haar aan te horen.
Bovendien had ik ook niet zo veel zin om de schoolstraat door te sjouwen met mijn gewonde enkel. Ik keek even naar mijn voet. Ik had mijn sneakers maar weer aangetrokken. De veters stonden helemaal wijduit, doordat mijn voet heel wat dikker was met dat verband. Ik bukte me en trok de veters bij de andere voet ook een beetje los. Anders zag het er zo raar uit, een wijde schoen en één die strak dichtgetrokken was.
Volgend hoofdstuk:
Hoofdstuk 17: Starende ogen zijn verliefd