** De Rode Steen - Reader**



Inhoudsopgave:

Hoofdstuk 0: Vanaf het begin
Hoofdstuk 1: Een roep om hulp
Hoofdstuk 2: Bij kabouter Rompelpot
Hoofdstuk 3: De ruine van Abaron
Hoofdstuk 4: Het vrouwtje bij het vuur
Hoofdstuk 5: Het antwoord van de blauwe bloemen
Hoofdstuk 6: Terug uit de ruine
Hoofdstuk 7: Op weg naar de heks - een nare ontdekking
Hoofdstuk 8: Bij de heks Ziggara
Hoofdstuk 9: Ziggara is boos op de elfjes
Hoofdstuk 10: Een gast voor Ziggara
Hoofdstuk 11: Wat is de Rode Steen?
Hoofdstuk 12: Joris en Resi in het nauw
Hoofdstuk 13: Gevlucht!
Hoofdstuk 14: Voor de tweede keer in de ruine van Abaron
Hoofdstuk 15: Toverkracht van de blauwe bloemen
Hoofdstuk 16: Ontmoeting in het bos
Hoofdstuk 17: Te gast bij de elfjes
Hoofdstuk 18: Terug naar Ziggara
Hoofdstuk 19: Het huisje van kabouter Rompelpot
Hoofdstuk 20: Opnieuw de Rode Steen
Hoofdstuk 21: Gebeurtenissen in de nacht
Hoofdstuk 22: Voor de derde keer in de ruine van Abaron
Hoofdstuk 23: Een schok voor Joris en Resi
Hoofdstuk 24: Achter kabouter Rompelpot aan
Hoofdstuk 25: In de Groene Vallei
Hoofdstuk 26: Voor de laatste keer Ziggara
Hoofdstuk 27: Bij de geitenhoeder
Hoofdstuk 28: Met Bart in de bergen
Hoofdstuk 29: De spelonk
Hoofdstuk 30: Waar is kabouter Rompelpot?
Hoofdstuk 31: Kabouter Grisius
Hoofdstuk 32: Hard werken
Hoofdstuk 33: Op het nippertje!
Hoofdstuk 34: Het einde
Hoofdstuk 35: Slot


Hoofdstuk 4: Het vrouwtje bij het vuur


Resi werd meegesleurd, een van de huisjes in. Het meisje spartelde vreselijk. De lantaarn met de glimsteen gleed uit haar handen en viel op de grond net buiten het huisje. Hij bleef gelukkig branden. Binnen in het huisje was het vreselijk donker. Dit was het huisje dat nog het meest intact was, en de muren waren zonder gaten. Ze hielden bijna al het licht buiten. Alleen de glimsteen wierp een deel van zijn schijnsel door de deuropening naar binnen.

Resi werd op de grond gegooid, en werd toen losgelaten. Vlug draaide ze zich om. Nu kon ze zien wie haar gepakt had. Ze zag het niet goed, want het was erg donker binnen, maar ze zag dat het een lelijk gedrocht moest zijn. Een mannetje was het. Ongeveer even groot als zij, maar vreselijk rimpelig, met grote oren en een haakse, puntige neus.

Resi zei niets, maar keek met grote ogen naar haar belager.
Die bukte zich en trok haar zittend overeind. Zodra het meisje zat, greep het mannetje naar haar rugzak en probeerde hem van haar rug te trekken. Resi's armen zaten vast in de hengsels. Het mannetje trok aan de rugzak, maar hij trok Resi's armen omhoog. Het deed vreselijk pijn.
"Laat los! Au! Je doet me pijn!" gilde het meisje ineens uit.
Direct liet het mannetje de rugzak los.
"Ssst," fluisterde hij terwijl hij een puntige wijsvinger voor zijn mond legde.

Het meisje keek boos naar hem op.
Opnieuw trok het mannetje aan de rugzak, en haastig deed het meisje hem af.
Zodra het mannetje de rugzak had, zette hij hem op de grond, en ritste hem open. Hij greep naar de pakjes van kabouter Rompelpot, en haalde die eruit. Toen, tot verbazing van het meisje, opende het mannetje een van de pakjes en begon er van te eten. Hij at gulzig en ging helemaal op in het voedsel. Hij leek Resi en de rugzak te zijn vergeten. Verbaasd stond Resi op en pakte haar rugzak terug. Ze ritste hem dicht en deed hem zwijgend weer om. Het mannetje had niets door. Het at maar van de pakjes die kabouter Rompelpot aan het meisje meegegeven had. Kennelijk had hij erge honger.
Het meisje wilde van de gelegenheid gebruik maken en het huisje uitsluipen, maar toen keek het mannetje op.

"Ga niet weg," zei hij plotseling.
Het klonk bijna smekend.
Resi bleef nieuwsgierig staan, en draaide zich om. Ze keek het mannetje aan. Ze was nu minder bang. Zij stond en hij zat. Bovendien was de deuropening achter haar niet ver weg. Ze kon zo vluchten als het moest.
Het mannetje zat haar ook aan te kijken.
"Help me," zei hij zwakjes.
"Wie ben je?" vroeg Resi.
"Mijn naam is Joris," antwoordde het mannetje. "Ik ben betoverd."

Joris? Was dat mannetje de jongen die zij zocht?
"Wie ben je?" vroeg Resi nog een keer.
Het mannetje werd een beetje ongeduldig.
"Dat heb ik je toch al gezegd," zei hij. "Mijn naam is Joris."
"Ja, maar wat ben je?" vroeg Resi terwijl ze met haar hand een gebaar maakte. "Ben je een kabouter? Woon je hier?"
"Ik ben een mens," zei Joris boos. "Net als jij. Een jongen om precies te zijn. Iets ouder dan jij. En ik ben hier naartoe gehaald om de blauwe bloemen te zoeken. Maar ik ben betoverd. En ik word steeds lelijker. Ik ben bang, en ik heb die blauwe bloemen nog steeds niet gevonden."

"Joris!" zei Resi blij. "Ik ben erop uitgestuurd om je te zoeken. Je moet hier snel weg, anders sterf je."
Daarvan schrok de jongen.
"Is dat werkelijk zo?" vroeg hij. "Daarover heeft de kabouter me niets verteld."
"Je bedoelt kabouter Rompelpot, niet?" zei Resi opgelucht. "Hij heeft mij ook gestuurd. Hij was inderdaad al bang dat hij je dat vergeten was te vertellen. Ook ik moet de blauwe bloemen zoeken. Ze moeten ons op weg helpen om de heks Ziggara te verslaan."

Joris knikte.
"Ja, inderdaad," zei hij. "Maar ik vind ze steeds niet. En het is hier vreselijk. Heb je die spinnen gezien? En die geesten?"
Het meisje knikte. "Ja, die heb ik gezien."
"En er is nog veel meer," zei Joris. "Er gebeurt hier van alles. Het is vreselijk."
"Je mag hier niet lang meer blijven," zei Resi nuchter. "Kom op. Laten we proberen die blauwe bloemen te zoeken. Jij kan me rondleiden. We hoeven alleen te zoeken op de plekken waar jij nog niet geweest bent."
"De ruine is groot," mompelde Joris, "er zijn nog een hoop plekken waar ik nog niet ben geweest."
Maar toch stond de jongen op.
"Ik ben blij dat je er bent," zei hij tegen Resi. "Nu ben ik niet meer alleen. Mag ik nog zo'n pakje eten van je? Ik barst van de honger."

Resi gaf hem nog een pakje eten, en toen greep ze zijn hand. Het voelde koud en rimpelig aan. Ze negeerde het enge gevoel.
"Kom, we gaan zoeken," zei ze.
Joris half met zich meesleurend, liep Resi het huisje uit, de binnenplaats op. Toen liep ze met Joris terug door de grote poort naar de grote binnenplaats waaraan het huis lag.
Daar waren de geesten nog steeds aan het dansen, en rechts van de kinderen liepen de spinnen met hun brokken steen.
"Weet jij waar ze met die stenen heen gaan?" vroeg Resi aan Joris.
Die haalde zijn schouders op.
"Ik heb geen idee," antwoordde hij. "Ze zitten overal. Ze breken de hele ruine af."
Bij het kasteel zat de vrouw nog steeds bij het vuur. Resi wees naar haar.
"Zou zij weten waar de blauwe bloemen groeien?" vroeg ze aan de jongen naast haar.
Opnieuw haalde hij zijn schouders op.
"Ik heb het haar niet durven vragen," zei hij. "Ze lijkt op een heks."

"Maar nu zijn we met zijn tweeen," zei Resi flink. "Kom op, laten we het proberen."
En ze trok Joris mee de binnenplaats over, naar het oude vrouwtje bij het vuur.
Het oude vrouwtje zag hun naderen, maar bleef zitten. Dat gaf Resi moed. Als ze wat kwaads in de zin had gehad, zou ze nu wel opgestaan zijn of een toverspreuk naar hun twee toegeslingerd hebben.


"Goedenacht," riep Resi haar toe toen ze het vrouwtje dicht genoeg genaderd waren. "Mogen we u wat vragen?"
De oude vrouw keek hun eerst stom aan. En het meisje was al bang dat ze niets zou zeggen. Maar toen opende ze haar mond.
"Natuurlijk mag je dat, kind," antwoordde ze. "Wat wil je weten?"
Resi bedacht dat ze best aardig klonk. Misschien was zij ook wel betoverd, net als Joris. Misschien was het vrouwtje oorspronkelijk ook wel een meisje geweest, of een jonge vrouw. Maar nee, dan zou ze hier na zeven nachten al gestorven zijn. Dat kon dus niet.
"We zijn op zoek naar de blauwe bloemen," zei ze. "Weet u waar die groeien?"
"Oh dat weet ik heel goed," antwoordde het vrouwtje. "Maar kom even zitten. Ik ben maar alleen, en ben blij eindelijk wat gezelschap te hebben. Kom, eet wat van mijn soep. Het is juist gaar."

Joris had nog steeds honger. Maar zowel hij als Resi durfde niet van de soep van het oude vrouwtje te eten. Dus weigerden ze allebei beleefd. Maar ze wilden wel even gaan zitten.
"Hoe lang zit u hier al?" vroeg Joris terwijl hij het zich op de grond gemakkelijk maakte. Hij strekte zijn handen uit naar het vuur. Wat was dat lekker warm!
"Oh, dat weet ik al niet meer," antwoordde het vrouwtje. "Al heel erg lang. Ik kook soep, maar niemand wil er van eten. Dat is jammer. Terwijl ze zo lekker is. Weten jullie zeker dat jullie geen kommetje willen?"
Maar zowel Joris als Resi schudde hard met hun hoofd van 'nee'.

"Nee, dank u," zeiden ze allebei, precies tegelijk.
"Jammer," zuchtte de vrouw. "Ik zit maar te denken: zou mijn soep misschien niet gaar zijn? Of is hij te zout? Of te flauw misschien? Maar nee, dan zou iemand het toch ooit geproefd moeten hebben. Maar tot nu toe heeft niemand er nog van gegeten."
"U zelf ook niet?" vroeg Joris.
Het oude vrouwtje keek de jongen met haar moede ogen aan.
"Ach lieve kind," zuchtte ze. "Weet je, als je mijn leeftijd hebt, dan eet je niet meer zo veel."

Resi en Joris wisten nu zeker dat ze niet van de soep moesten eten!
Het oude vrouwtje zuchtte opnieuw.
"Wat doen jullie hier, kinderen? Deze plaats is toch niets voor jullie?"
"We zijn op zoek naar de blauwe bloemen," zei Joris dapper. "Weet u waar ze zijn?"
Het oude vrouwtje wiegde met haar hoofd.
"Jazeker, dat weet ik," zei ze. "Ze zijn hier ergens in het kasteel. Vroeger, toen ik nog goede benen had, was ik er vaak te vinden. Maar nu lukt dat niet meer. Dat is jammer. Erg jammer."
"Kunt u ons de weg erheen vertellen?" vroeg Resi gespannen.

Het oude vrouwtje sloot haar ogen.
"Dat kan ik," antwoordde ze. "Maar laat me nadenken hoe het ook al weer is."
Het was even stil, maar toen begon het oude vrouwtje.
"Ja, ik weet het weer. Steek dit plein van hier schuin over, en ga voorbij die geesten daar. Daarachter is een deur in de muur. Ga die door. Je bent dan buiten het kasteel. Ga rechts, langs de muur. Je zult een volgende poort tegenkomen, maar ga die niet in. Neem de poort die daarna komt. De tweede dus. Je komt dan op een heel klein binnenplaatsje. Daar woonden de tuinmannen vroeger. Aan het eind kun je naar links, weer een poortje door. Je komt dan in de tuin van de hofvrouw. Daar, rechts in de hoek, dicht tegen het kasteel aan bloeien de blauwe bloemen. Ze geven licht in de nacht. Ze zijn echt prachtig."

"Dank u wel," zeiden Resi en Joris als uit een mond.
Het vrouwtje knikte.
"Doe ze de groeten van mij," zei ze. "En vraag wat ik tegen mijn stijve knieen kan doen. Willen jullie dat doen?"
"Dat zullen we doen," zei Joris, terwijl hij opstond.
Het vrouwtje keek verschrikt naar hem op.
"Ga nog niet weg," zei ze bijna smekend. "Jullie zijn er maar net."
Op dit moment begon de klok weer te luiden. Het was twaalf uur. Twaalf slagen galmden over het spookplein.
"Twaalf uur," zei het oude vrouwtje, "spooktijd."
Boven de kinderen, in het kasteel begon het ineens te rommelen. Een gelach klonk op, een diep borrelend gelach. Resi stond snel op.
"Helaas, we moeten er vandoor," zei ze tegen het oude vrouwtje. "De blauwe bloemen vinden. Hartelijk dank voor uw aanwijzingen. We zullen naar uw knieen vragen en uw groeten overbrengen."

"Doe dat," zei het oude vrouwtje. "Kom na afloop weer bij me terug. Ik vind het prettig gezelschap te hebben."
Resi ging hier niet verder op in.
"Dag!" zei ze. Ze pakte Joris hand, en sleurde hem mee over het plein.
Achter hun borrelde het gelach weer op. Het kwam vanuit het kasteel.
"Brrr, ik ben blij dat we niet dat kasteel in hoeven," zei Joris. "Wat een eng geluid."
"Maar we moeten wel voorbij die geesten," zei Resi. "Ssst. Laten we zachtjes doen."


Volgend hoofdstuk:
Hoofdstuk 5:
Het antwoord van de blauwe bloemen

Overzicht verhalen
Informatie & voorwaarden
Home
Aanwezige users:


Niet ingelogd



Anno 2012
Pages created by nanny